IDS POSTMA: Leren schaatsen op doorlopers uit 1880

ND INTERVIEW 29 MEI 2021 BEELD MAARTEN BOERSEMA

page56image2310352

Welke rol spelen bloed, zweet en geweten in de topsport? In deze serie vertellen mensen uit de sport over wat goed en kwaad is in hun carrière en over hoe ze belangrijke keuzes maken. Vandaag: Ids Postma (47), voormalig Nederlands langebaanschaatser. Hij werd twee keer – in 1997 en 1998 – wereldkampioen allround en behaalde olympisch goud én zilver (ook in 1998). Hij is getrouwd met de Duitse schaatster Anni Friesinger. Ze hebben twee dochters.

bloed

‘Als kind ben ik een keer op het ijs gevallen en brak ik mijn knieschijf. Het gebeurde op het slootje hier voor het huis. Ik had houten doorlopers. Schaatsen heb ik om het huis geleerd. Die doorlopers bleken stokoud te zijn – uit 1880 – en zijn in het scheepvaartmuseum van Sneek terechtgekomen.

En ik schaatste een keer achter m’n vader die in een scheur reed, waardoor zijn been naar achteren sloeg, waarbij het ijzer in mijn scheenbeen een wond veroorzaakte. Zoals bijna elke Friese familie hadden ook wij op zolder een zootje schaatsen in oud papier gewikkeld. Mijn vader schaatste kortebaanwedstrijden, ook heel gebruikelijk in Friesland. Mijn opa echter was geen liefhebber van schaatsen. ‘Je wordt er stijf van in die kou. En wat heb je nu verdiend? Dat had je van mij ook wel kun- nen krijgen’, zei hij. Mijn vader wilde een paar noren hebben. ‘Die kun je zelf toch wel verdienen met het schaatsen!’, zei opa.

Mijn opa is in 1949 op deze boerderij begonnen, maar toen was hij al 63. Hij wilde zo graag zelf boer worden. Hij kocht het van een broer van hem die terugging naar Amerika. Hij was al eerder in de jaren 20 naar Amerika geëmigreerd, maar was voor zijn dochter teruggekomen. Die dochter ging weer naar Amerika, vond daar een man en toen ging haar pa er weer achter aan en kon mijn opa deze plaats kopen.

Ik heb weinig blessures opgelopen. Wel slijtage opgelopen en ik heb last van de rug. Voor een wervelkolom is schaatsen niet ideaal. Wat je bij sommigen wel ziet of hoort, is dat ze na de 1500 meter bloed opgeven of gewoon overgeven; dat heb ik nooit gekend. Wel hoesten en wat astma, omdat de longen een enorme douw krijgen, mede door de koude lucht waarin je schaatst. Een vol stadion brengt ook de luchtjes van het publiek mee. Vroeger mocht je er ook nog roken. Een leeg stadion is eigenlijk beter voor de schaatsers.

Op mijn 22e ben ik begonnen met topschaatsen en op mijn 31e ben ik gestopt. Toen ik 18, 19 was, wou ik niets anders dan schaatsen. Als vader mij vroeg om te helpen dacht ik: vooruit dat moet dan maar. Juist toen ik verder kwam met het schaatsen en succes kreeg, begon de boerderij steeds meer te trekken. De druk die er was als schaatser, is er niet op de boerderij. Dat ervaar ik als vrijheid. Wij voeden onze kinderen ook niet op in de richting van het schaatsen. Dat moeten ze echt zelf willen. De wereld van de topsport is er ook een van teleurstellingen. In mensen, je trainer, in je eigen presteren. Fysiek heb ik geen echte offers gebracht. Van het fysieke geniet ik echt; de kick van jezelf uitputten. Maar op het laatst was het echte moeten, de heilige wil ervan af. Ingrid Paul, m’n laatste coach zei dat ik op de 10 kilometer moeilijk te coachen was. Ze had gelijk. Ik had ook geen zin meer om me te laten coachen. Het schaatsen heeft ons geholpen in het leven, we hebben ervan genoten. Successen gekend. Goed verdiend. Boer kunnen worden. Maar alles werd wel geregeld voor je en dat gaat op de duur tegenstaan, dat je zelf niet meer over je leven kan beslissen. Je geeft toch regie weg.

Over bloed gesproken: in 2000 begon het bloedprikken op doping, voorafgaand aan de wedstrijden en bij medaillewinnaars ook na afloop. Er werd gekeken naar de hematocrietwaarde om te zien of er gebruikt was. Ik heb overigens nooit gemerkt dat er gebruikt werd. Ofschoon – net als de meeste sporten – schaatsen een kwestie is van de juiste verhouding tussen techniek en kracht, gaat het ook om zoals Henk Gemser (voormalig trainer, red.) het noemde ‘tussen de oren’. Concentratie, focus en juist niet aan de mogelijkheid van vallen denken, want dan val je juist.

Overigens ben ik wel een paar maal gevallen, zoals op de eerste 500 meter in Nagano tijdens de Olympische Spelen. Er volgden nog twee afstanden. Ik besloot er niet verder over te piekeren, maar erin te berusten dat de bochten niet optimaal gaan. Gaande de 1500 meter vergat ik dat weer, maakte prompt een misser en werd tweede. Op de 1000 meter had ik wel een medaille verwacht, maar geen goud. Ik heb wat aan mijn schaatsen laten doen. Of dat geholpen heeft? Ik was wel de eerste Fries met Olympisch goud. En dat op de klapschaats. Wij waren de eerste generatie die daarop schaatste.

zweet

Ik genoot van de inspanning, hoe meer zweet hoe beter. Omdat je merkt dat je vooruit gaat, je je verbetert. Ik fiets nu bijvoorbeeld met Iep Kramer, die is 63. Hij moet dan lachen als ik stuk zit.

Ik heb op de Spelen nooit pijn gevoeld. Door het zuur ga je slechter bewegen. Je moet je dwingen iedere slag te zetten. Het lichaam wil stoppen. Je rijdt met je hersenen en op wilskracht. Je energie neemt af. De echte pijn komt na de race.

Ik vind de 10 kilometer de mooiste afstand. Fascinerend: de een loopt weg, de ander komt dan terug, er is geen afstand waarop je zo’n gevecht van kat en muis kunt zien. Wat die Nils van de Poel (Zweedse langebaan- schaatser, red.) laatst heeft gepresteerd is ongelooflijk, zijn hart-longconditie moet zo ijzersterk zijn, anders rijd je in Thialf geen wereldrecord. Zijn geheim is volgens mij dat hij heel veel aan duurlopen doet en heeft gedaan. Tijdens het toernooi liep hij ook terug van Thialf naar zijn hotel in Sneek. Dit is wel een revolutie in de schaatssport. Wij deden veel meer aan krachttraining en we fietsten. Maar je moet wel drie uur fietsen om hetzelfde te bereiken als met een uur hardlopen. Van de Poel loopt gewoon 35 km hard en daarnaast fietst hij ook nog eens 120 km. Hij schaatst ook op z’n conditie, met een heel hoge frequentie, met meer slagen, zoals sommige wielrenners.

Het plezier dat ik destijds met schaatsen en in schaatsen had, heb ik nu op en met de boerderij met 400 koeien, ondanks de maatschappelijke en politieke druk. Ik zie wel wat ze met ons voor hebben en ga zelf rustig door en probeer verantwoord te boeren en ook bijvoorbeeld nesten van weidevogels te ontzien. Overigens hebben die vogels een enorme concurrentie van kraaiachtigen, bunzings, steenmarters en vossen. Die waren er vroeger nauwelijks. Net als de ganzen die ons gras ook reuze smakelijk vinden. Ik heb zelf niet meegedaan aan de protestmanifestaties in Den Haag, wel een aantal jongens die hier werken. Daar liet ik ze vrij in.’

tranen

‘Ik heb geen traan gelaten toen ik besloot te stoppen met schaatsen. Ik heb trouwens nooit gehuild. Ja, een keer uit zelfmedelijden in begin van mijn carrière. Een week voor een WK was ik tijdens een worldcup zo moe dat ik dacht dat het nooit wat zou worden en toen kwamen de waterlanders, niet erg zichtbaar, zeer ingehouden. Tranen van vreugde kende ik ook niet. Wel een enorme voldoening en daar blij om zijn. Onze beide kinderen zijn gehaald met de keizersnee en dan weet je wanneer dat zal zijn. Toen ik daarop wachtte, had ik hetzelfde gevoel als toen ik moest wachten op mijn beurt op het ijs, heel apart.’

geweten

‘Vroeger, op de korte baan, was de start een gewetenskwestie. Over vals starten bestond geen regel. En dus probeerden ze dat uit om de concurrent te slim af te zijn. Er werden ook wedstrijden verkocht en dus bleven de omgekochte rijders expres wat langer staan om de ander een voorsprong te geven. Later kwam de regel dat je drie valse starts mocht doen. Wat ook op de lange baan wel gebeurde, dat iemand aan kwam rijden en bij de start denkt: ik sta niet lekker en dus expres een valse start maakt.

Het is onmogelijk iemand te naaien bij een kruising. Dat valt niet te plannen. Je benadeelt weleens de ander, maar dat is dan niet bewust, maar een beslissing in een split second. Wat weleens een probleem is, dat je in een team zit met je concurrent. De coach moet aan ieder voldoende aandacht besteden. En toch heb je soms het gevoel dat de ander meer aandacht krijgt dan jij.

Ik ben weleens boos geweest dat Gemser voor die ene koos om te schaatsen en niet voor mij. En dat heb ik hem ook duidelijk gemaakt, wat hij niet leuk vond. De trainer wil ook succes. Ik heb geschaatst onder Henk Gemser, Kosta Poltavets, Leen Pfrommer en Ingrid Paul. Als vrienden heb ik Jan Nijboer en Gianni Romme overgehouden. En Anni uiteraard! Met Rintje ben ik gewoon goed, zonder een hechte vriendschap te hebben. Voor wedstrijden die we bezoeken, hebben we altijd wel contact; we zijn beiden nuchter.
Als het om keuzes maken gaat, heb ik nooit spijt gehad. Wel momenten dat ik dacht hier had ik meer uit kunnen halen. Zoals tijdens de Olympische Spelen van 2002, toen ik vijfde werd. Dat had veel beter gekund en gemoeten.’ ◀