Column 30 ND 19 november 2021
Met achterneef Jan uit Muiderberg toog ik naar mijn andere dierbare achterneef Jan in Bartlehiem. Hun opoe Klaasje was een zuster van mijn opa Klaas. Jan woont dicht bij het befaamde bruggetje uit de Elfstedentocht en is vrijwel directe buur van bierbrouwerij Grutte Pier. Vanuit zijn ruime voormalige boerderij heb je over de Dokkumer Ee een weids uitzicht over de groene vlakten van Noord-Friesland. Een wereld die me terugbrengt naar mijn jeugd, waar ons dorp aan de oostkant grensde aan voor een kind eindeloze weiden. Vóór de ontwikkeling tot volwassene – zeg maar in mijn ‘primitieve’ levensfase – was dat een voorname inprent in hoofd en hart, in mijn ziel, die tot mijn dood zal meegaan in mijn waardering van landschap en omgeving. Met die van bos en hei van de west- en zuidkant van ons dorp en het water van toen nog IJsselmeer aan de noordkant. Om in elk soort landschap thuis te kunnen geraken zou je zeggen. Rijk gezegend ben je dan.
Friese Jan had twee uitjes voor ons in petto. De eerste leidde ons naar Birdaard, een dorp aan de twee zijden van de Dokkumer Ee gedrapeerd. Een paadje brengt ons bij het huisje van Ruurd Wiersma (1904-1980), een autodidactisch schilder, gerekend tot de ‘naïeven’. Primitief noemde hij zelf zijn werk. Lang geleden was ik er al eens geweest voor de VPRO. Opnieuw werd ik getroffen, raakte ontroerd door wat deze eenvoudige melkvaarder met kwast en Flexaverf en fietslak ons nagelaten heeft.
Vivaldi verklankte de vier jaargetijden, Wiersma verbeeldde ze in primaire kleuren op de wanden van zijn woonkamer. Het huisje kocht hij in 1966 voor zestienhonderd gulden. In een eerder huis in Rinsumageest had hij al eens een wand beschilderd met zijn fantasie van de jungle van Afrika. Het betrof een huurwoning en dat viel dus niet in goede aarde. In eigen woning kon hij zijn gang gaan. De ontploffing van een oliekachel in de woonkamer was de aanleiding om de beroete wanden te gaan beschilde-
ren. En je weet niet wat je ziet. Wat ook geldt voor de schilderijen op hardboard en ander primair materi- aal. Bijbelse taferelen, de Elfstedentocht, een huwelijk van een buurmeisje, het leven op de boerderij. Lijdend aan astma schilderde hij de boerderijen, zomer en winter met de ramen open. Bijna alles wat hij in handen nam werd een schilderij: kolenkitten, kolenschep, een bijzettafeltje, een haardplaat, een van een buurvrouw geleend ledikant, koektrommeltjes, grote flessen en zijn schoenen.
Eenvoud kenmerkte zijn schilderingen, en het kenmerkte ook zijn leven. Wat hij nodig had, past nog steeds in één kast. Wij, ontwikkelde mensen, noemen dat primitief. Maar wordt het niet tijd om dat woord van zijn negatieve betekenis te ontdoen en het te schuren tot puurheid van begin? Tot primaire essentie? En zou ons dat niet kunnen helpen in een tijd waarin we ons realiseren te zijn gaan stikken in wat we ontwikkeling noemen? Problemen op bijna elk vlak hebben zich opgestapeld. En onder stapels valt niet te ademen.
Van een zo’n stapelprobleem werden we gewaar bij ons tweede uitje van neef Jan: de zorgboerderij van zijn vriendin en haar zoon. Ik kom uit een boerenfamilie en hou van koeien, schapen, geiten en ja ook varkens. Mijn hart vult zich met weemoed als ik denk aan het moeten verdwijnen van de ‘dames’ die je zo goedhartig kunnen aankijken. Wie zijn eigenlijk de grote grazers? Zijn wij dat niet? Rupsjes-nooit-genoeg, die door de supermarkten gaan en de karren vol laden en van wat we ‘grazen’ ook stikstof achterlaten? Om nog maar te zwijgen van de energieslurpende luxe die we normaal zijn gaan vinden. De armoede van een rijk land. Wiersma wordt ook wel getypeerd als ‘zondagsschilder’. Zijn schilderingen wekken bij mij het verlangen naar een ‘zondag’ die als een ‘zomer om de dorpen bloeit’ (Achterberg). Het verlangen naar een leven in eenvoud, tot essentie teruggebracht. Je kunt dat naïef noemen. Het zij zo.