Ruim een jaar geleden hadden wij – Fieke, Rob en Klaas – voor het laatst stappen gezet op het Pelgrimspad dat we lopen van Visé onder Maastricht naar ‘s Hertogenbosch. Op 29 mei in het Coronajaar 2020 gingen we eindelijk over tot een vervolg en aangevuld nu met Anja, die ook tot de groep van het Limespad behoort. Op deze zonnige dag verzamelden we ons om tien uur in de ochtend in het gehucht Volmolen, gemeente Waalre. De molen bestaat al sinds 1350, werd in 1962 door een storm verwoest en in 1963 weer luisterrijk hersteld. Bij de molen( scheprad) ligt een café-restaurant en een camping.
We gaan de camping over , lopen een klein stukje langs de beek Keersop, een zijstroom van de Dommel. Een stuk bos door en dan de weilanden van de Broekhovensche Velden in; we steken de Keersopperdreef over. Coulissenlandschap, we zijn de enige wandelaars, een enkele boerderij en om ons heen het inspirerende gezang van winterkoning, vink en zwartkop. We lopen langs een door grove mensenhand en nog grovere machines omgewoelde aarde, ter wille van..? Nieuwe weg, nieuwe natuur? Het loopt een stuk lastiger ook door het daarop volgende bos vanwege het gortdroge door wagens omgewoelde rulle zand. Rob krijgt last van zijn knie, ik van mijn onderrug, enfin moedig voorwaarts. Uit het bos komen we in gehucht Broekhoven.
We komen bij het liefelijke beekje Run, waar we de wisseling meemaken van weilanden van een grote groep zowel zwart-bont als rood-bont vee. De boer vertelt ons dat de koeien zelf aangeven dat ze naar een ander weiland willen door samen te troepen aan het hek. De vriendelijke man in overall wijst ons ook op gele kwikstaarten in het nieuwe weiland. We eten een boterhammetje en wisselen niet van weiland maar van gemeente, nl van Bergeijk in die van Eersel, dwars door naaldbomenbos , langs de Duivelsberg tot in het dorp Steensel. Het dorp behoort bij de zgn. Acht Zaligheden. Acht dorpen in de Kempen waarvan de naam eindigt op ‘sel’: Eersel, Hulsel, Knegsel, Netersel, Reusel en Steensel. Dat zijn er zes, maar Duizel werd van oudsher geschreven als Duijsel en Wintelre werd in de volksmond Wèntersel genoemd. Het aantal klopt met het aantal zaligsprekingen in Jezus’ Bergrede. Aanvankelijk een spotnaam is het nu al lang een geuzennaam. De naam is waarschijnlijk gegeven door protestantse soldaten die gedurende de Belgische Opstand in de 19e eeuw in de Kempen gelegerd waren. Enfin, wij komen uit bij een Mariakapel, gebouwd in 2002 door vrijwilligers van het Gilde Sint Lucia in Steensel. Sinds de Middeleeuwen wordt de martelares uit de 3e eeuw in de Kempen vereerd. Volgens een van de legenden werd haar de ogen uitgestoken. Lucia is afgeleid van lux, licht. Ze is de patroonheilige van blinden en slechtzienden. Maar ze wordt ook gezien als beschermster tegen besmettelijke ziekten, zoals dysenterie oftewel rode loop. Sinds de tweede helft van de 18e eeuw wordt een rood draadje aan Lucia gewijd als beschermend object tegen bloeding, in een knoopsgat of heden ten dage gebruikelijker in de portemonnee meegedragen. De kerk van Steensel is aan Lucia gewijd en herbergt een botfragment van de heilige, waardoor het een bedevaartplaats is.
We steken de A67 over, komen in naaldbomenbos met veel dode bomen en komen in Knegsel. Er bevinden zich rond het dorp veel grafheuvels en urnenvelden uit de prehistorie (1500 tot 1000 v.Chr.). Het is het oudste dorp van de Acht Zaligheden en reeds in de 14e eeuw een zelfstandige parochie. Op 3 december 1688 werd het gehele dorp, net als Steensel, door Franse legerbenden verwoest. De bevolking wist te vluchten. In 1702 werd het opnieuw geplunderd, in 1790 stortte de kerk in. De kern van het dorp kwam oostelijker te liggen, waar een nieuwe kerk werd gebouwd, die afbrandde en eind 19e eeuw opnieuw werd opgebouwd. Intussen waren de restanten van de oude kerk afgebroken. Daar staat nu het Heilig Hartmonument en zijn de fundamenten weer opgemetseld. In Knegsel kunnen we buiten op het terras voor het eerst in corona-tijd tijdens het wandelen een kop koffie of thee nuttigen. Als we Knegsel uitwandelen zien we redelijk dichtbij enorme zwarte wolken het zwerk bevuilen. Een tijdje later langs de rand van een bos krijgen we om beurten een alarm-alert op onze mobiel: een fabriek in Hapert staat in de fik, we worden geacht uit de buurt te blijven en omwonenden doen er verstandig aan ramen en deuren te sluiten. Een paar kilometer verder zijn we in Halfmijl, een gehucht in het groen. De achttal woningen, merendeel boerderijen, liggen aan de rand van een bos met maar liefst zestien gerestaureerde grafheuvels. De grafheuvels behoren tot de zgn. Hilversumcultuur, genoemd naar soortgelijke heuvels in de buurt van Hilversum, uit de midden-bronstijd (1600-100 v. Chr.). Het bos waarin ze nu liggen is een productiebos uit het begin van de 20e eeuw. In die tijd werd het heidegebied de Grote Aard ook ontgonnen. Een weg heet nog zo. De Weijerseweg verwijst naar een ven, eigendom van de abdij van Postel, dat als visvijver werd gebruikt, maar inmiddels is drooggelegd. Vanwege de vele grafheuvels en de afgelegenheid van het gehucht – zeker een halve mijl van een ander gehucht – werd in volksverhalen gerept over kabouters, heksen en ander gespuis dat er zou huizen.