MONTFOORT

Rooms-Katholieke Johannes de Doperkerk

De Rooms-Katholieke kerk van de H. Johannes de Doper in Montfoort is gebouwd in 1923-1925 en behoort daarmee tot de relatief jongere kerken in het werkgebied van het RHC. De naam van de patroonheilige verwijst naar die van de oorspronkelijke katholieke kerk in het stadje, de huidige Nederlands Hervormde Grote of Sint-Janskerk.

Nadat de Rooms-Katholieke eredienst in het gewest Utrecht in 1581 officieel verboden werd moesten de Rooms-Katholieken in het geheim hun kerkelijke vieringen en plichten uitoefenen. Veel Montfoorters bleven Rooms-Katholiek, evenals de burggrafelijke familie De Merode, die vanuit haar belangrijke positie de aanhangers van de ‘oude leer’ bleef steunen. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw gingen de Rooms-Katholieken in het verborgene naar schuilkerken, aanvankelijk in een woning, later in een schuilkerkje aan de Oude Boomgaard. In de negentiende eeuw kwam er definitief een einde aan de achtergestelde positie van de Rooms-Katholieken in Nederland, wat in 1853 tot uiting kwam in de herinvoering van de bisschoppelijke organisatie, zoals die in andere Rooms-Katholieke landen gebruikelijk was.
Al snel daarna werden in Montfoort plannen gesmeed voor de bouw van een nieuwe kerk ter vervanging van de schuilkerk aan de Oude Boomgaard. Aan het eind van de Hoogstraat, het huidige Om ’t Wedde, werd in 1857 op initiatief van de in 1855 aangetreden pastoor Westerveld een stuk grond aangekocht. Het duurde echter nog zes jaar, tot juni 1863, voordat de nieuwe kerk, een zogenaamde ‘waterstaatskerk” naar ontwerp van H.J. van den Brink uit Rijssenburg, ingewijd kon worden. De oude schuilkerk werd daarna afgebroken.

De waterstaatskerk was nog geen 65 jaar oud toen hij door pastoor Karel Spaan, in 1919 in Montfoort benoemd, concludeerde dat de kerk veel te klein en in te slechte staat was. Een poging om de oude Sint-Janskerk van de Hervormde gemeente terug te kopen mislukte, waarna nieuwbouw het meest doelmatige alternatief bleek. Die wens werd snel werkelijkheid toen de pastoor in korte tijd voldoende geld, zo’n 90.000 gulden, bijeen wist te brengen. Het kerkbestuur kreeg in juli 1923 toestemming van het aartsbisdom om met de bouw van de nieuwe kerk te beginnen. Als  architect was Wolter te Riele uitgekozen, die zeer ruime ervaring had met het ontwerpen van kerken, met name in Oost- en MIdden-Nederland (ook de St Hippolythuskerk aan de Kanis onder Kamerik is naar zijn ontwerp). Hij kreeg de opdracht voor het maken van een bestek en tekeningen voor een moderne kerk op de plaats van de oude waterstaatskerk, die al in 1923 werd afgebroken. De Rooms-Katholieke Montfoorters kerkten in de periode tussen de sloop van de oude en ingebruikneming van de nieuwe kerk in een houten noodgebouw in de buurt van het bouwterrein. De bouw van de nieuwe kerk werd gegund aan de Montfoortse aannemer A.W. Stolker. Op 9 juni 1924 legde pastoor Spaan de eerste steen en ruim een jaar later, op 13 augustus 1925, werd de nieuwe Johannes de Doperkerk ingewijd.

De kerk is een driebeukige hallenkerk, waarvan het middenschip vrijwel even hoog is als de twee zijbeuken. Het koor is naar het oosten gericht, het hoofdportaal is in de westgevel en de kerk wordt bekroond door een zeskantige vieringstoren met een klok van de firma Eysbouts uit Asten. De ingang van de kerk is niet, zoals bij de oude kerk, aan de Hoogstraat maar aan Om ’t Wedde. Het kerkgebouw is groot en massief en domineert sterk  in de omringende bebouwing. In de gevels zijn spitsboogvensters met glas-in-loodramen van de Utrechtse glazenier C. van Straaten, toegepast. Het dubbele zadeldak en de torenspits zijn gedekt met rode pannen en daktegels. Aan de kerk is een apart gebouwtje gemaakt, dat dienst doet als sacristie. De kerk was van binnen voorzien van beschilderde gewelven met Bijbelse taferelen door de Utrechtse kunstenaar Nicolaas Poland, maar deze zijn in 1968 overgeschilderd.
In de kerk bevindt zich een orgel, dat in 1939 geplaatst is door de firma Pels & Zonen te Alkmaar, waarin verschillende pijpen uit het oude orgel, dat in 1805 door de Utrechtse orgelbouwer Abraham Meere in de schuilkerk aan de Oude Boomgaard was gemaakt.

De Johannes de Doperkerk is een Rijksmonument.

Archief
  • Archief van de Rooms-Katholieke parochie van de H. Johannes de Doper te Montfoort, 1601-2005 (M087), o.a. Doos 1/nr 107-139, Doos 2/nr 368-380, Doos 8/nr 6-9 en Doos 20/nr 2;
  • Archief gemeente Montfoort 1813-1937 (M061), invnr 1753 (bouwvergunning sloop oude en bouw van de nieuwe kerk); invnr 1748 (bouwvergunning houten noodkerk).
Literatuur
  • Fred Gaasbeek en Charles Noordam, Montfoort: geschiedenis en architectuur (Zeist, 1992), p. 244-246;
  • L.J. van der Heyden, De parochie van den H. Joannes den Dooper te Montfoort (Utrecht, 1934);
  • J.F. van Rooijen, ‘De parochiekerk van Montfoort in de

Ontstaan

[bewerken | brontekst bewerken]

Omstreeks het jaar 1170 liet bisschop Godfried van Rhenen op een strategisch punt langs de Hollandse IJssel een kasteel bouwen. Deze burcht moest het Sticht, het gebied van de bisschop van Utrecht, beschermen tegen de aanvallen van de Hollandse graven. Bovendien kon de bisschop hiervandaan het soms nogal roerige Utrecht onder de duim houden. De naam van het kasteel Montfoort is waarschijnlijk afgeleid van “Mons Fortis”, dat sterke berg of burcht betekent. Als commandant van het kasteel werd een dienstman uit de ridderstand benoemd. Deze kreeg de titel van burggraaf van Montfoort, alsmede enige in de omgeving gelegen goederen. De burggraven ontpopten zich als machtige heren, die een belangrijk stempel drukten op de historie van de streek.

Groei

[bewerken | brontekst bewerken]

Rond het kasteel ontstond een nederzetting, die in 1329 stadsrechten kreeg. De stad Montfoort werd ommuurd en er werd een gracht aangelegd. In de stadsmuur van Montfoort bevonden zich 26 verdedigingstorens en een bolwerk waarop de molen stond. De stad was toegankelijk via de Heeswijkerpoort, de Willeskopperpoort, de IJsselpoort en de Waterpoort.

De huidige stellingkorenmolen “De Valk” werd in 1753 gebouwd op de plek waar al sinds de middeleeuwen een molen staat. De voorganger was door de burggraaf opgericht als dwangmolen. Dit betekent dat de inwoners van Montfoort en de omliggende buurtschappen, waaronder HeeswijkAchthovenMastwijkCattenbroekBlokland en Willeskop, verplicht waren hier hun graan te laten malen. Van de oude verdedigingswerken van het stadje resten alleen de IJsselpoort en enkele losse gedeelten van de stadsmuur. In 1302 werd de Grote of Sint-Janskerk gebouwd in opdracht van Hendrik III van Montfoort die hiermee het patronaatsrecht verwierf.

Macht van de Heren van Montfoort

[bewerken | brontekst bewerken]

De burggraven van Montfoort kwamen in hun honger naar meer macht diverse malen in conflict met hun landsheer, de bisschop van Utrecht. Zo eisten zij de zogenaamde hoge jurisdictie op, waarmee zij de bisschop letterlijk tegen zich in het harnas joegen. De bisschop en de stad Utrecht belegerden het stadje Montfoort in 1387 en de burggraaf moest uiteindelijk capituleren. Het is een voorbeeld van de strijd die de burggraven van Montfoort niet uit de weg gingen om keer op keer te streven naar een machtige en onafhankelijke positie. Dat er met Montfoort niet te spotten viel bleek wel in het jaar 1448, waarin Montfoort de noordelijker gelegen stad Woerden veroverde.

Opkomst van de industrie: knopen en stenen

[bewerken | brontekst bewerken]

Luchtfoto van Montfoort in de periode 1920-1940.
Luchtfoto van Montfoort in de periode 1920-1940.

De bedrijvigheid in het stadje was vanouds vooral gericht op de landbouw van het omringende platteland. Er waren diverse lijnbanen voor de touwnijverheid. Bekend was Montfoort ook van de fabricage van knopen, waar de inwoners de bijnaam “knopendraaiers” aan te danken hebben.[4] Zo werkten er in 1749 vierendertig knopendraaiersknechten en in 1760 wordt gesproken over een fabryk van beene knoopjes die alomme begeert zijn.[4] In de loop van de 19e eeuw werd de steenbakkerij belangrijk, waarvoor in de nabije omgeving van het stadje enkele steenfabrieken zijn opgericht, die later verdwenen zijn.

Reformatie

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1544 stichtte de Johannieterorde de Commanderij van Sint-Jan in Montfoort, waarvan de kapel en kloostergang nog tastbare herinneringen zijn. Enkele decennia later volgde de Reformatie. De Staten van Utrecht vaardigden in 1581 een verbod uit op de katholieke godsdienstoefeningen. De burggraven van Montfoort, vanaf 1583 niet meer afkomstig uit de familie De Rover maar uit het Zuid-Nederlandse geslacht De Merode, bleven echter de oude leer trouw. Door hun invloedrijke positie kreeg de Reformatie in Montfoort dan ook niet echt goede voet aan de grond, al ging ook hier de kerk over in handen van de protestanten. In Het Utrechts Archief bevinden zich fraaie oude stadsplattegronden van onder meer Montfoort van de hand van Jacob van Deventer (1557-1573).[3]

Stadsbrand

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1629 kreeg Montfoort te maken met een grote stadsbrand, waarbij de Grote of Sint-Janskerk in de as werd gelegd. De herbouw van de huidige hervormde kerk werd in 1634 afgerond en kon mede worden bekostigd uit de verkoop van landerijen van de kerk.

Einde van de macht van de Heren van Montfoort

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1648 noopten torenhoge schulden de burggraaf zijn rechten en bezittingen in Montfoort te verkopen. De rol van de burggraven van Montfoort was hiermee uitgespeeld. In het rampjaar 1672 werd de stad bezet door de Franse troepen. Stadhouder Willem III wist hen snel te verjagen, maar de vijand blies bij het vertrek nog wel even het middeleeuwse kasteel op. De voorburcht bleef behouden en wordt thans “het kasteel” genoemd. In dit complex was overigens lange tijd, tot 1968, een rijksgevangenis of tuchtschool voor meisjes gevestigd.

Lambertus Hortensius, kopergravure ca 1575

Lambertus Hortensius 

Lambertus Hortensius (Montfoort, circa 1500 – Naarden, 1574) was een Nederlandse geschiedschrijver en humanist. Hij studeerde in Utrecht en aan de universiteit van Leuven. In 1527 kreeg hij de taak geschiedenisles te geven aan de Hiëronymusschool van de Broeders des Gemenen Levens in Utrecht. In die tijd werd hij tot priester gewijd.[1] Hoewel hij zich nooit openlijk van de katholieke kerk heeft afgewend, werd hij door zijn tijdgenoten beschouwd als een sympathisant van de hervormers[2] en kreeg zelfs de bijnaam de luthersche paap.

In 1544 kwam hij in Naarden waar hij rector werd van de Latijnse School. Hij maakte de slachting die de Spanjaarden in 1572 in Naarden aanrichtten zelf mee en schreef daarover in Opkomst en ondergang van Naarden. Voorafgaand was Lambertus Hortensius een van de zeven afgezanten, die namens de stad tevergeefs de Spaanse bevelhebber om genade smeekten voor burgerij en stad. Bij het bloedbad ziet Hortensius met eigen ogen hoe zijn zoon Augustinus vermoord wordt. Zelf overleefde hij, al werd hij wel mishandeld, doordat een voormalige leerling Jonkheer Lieven van Weldam ervoor had gezorgd dat Lambertus door de graaf van Bossu werd gered. Hij vlucht, ziet de stad op een afstand branden en trekt naar Utrecht. Eind 1573 keerde hij terug in Naarden en ging op een hofstede buiten de stad wonen.

Hortensius overleed in 1574 en werd begraven in de Grote Kerk. Op zijn grafsteen, die nog steeds aanwezig is, staat vermeld: Hier ligt begraven het lichaam van Lamvertus Hortensius, een man van grote geleerdheid, een voortreffelijk letterkundige, een vernuftig historicus en een scherpzinnig leider der Naardense jeugd. De gedenksteen ter ere van hem is later geplaatst en daardoor is er een fout in het sterfjaar op gezet (1573).[3] Zijn tweede zoon Hieronymus Hortensius werd priester, maar werd in 1576 aangesteld als de tweede predikant van Hervormd Naarden.

Bibliografie

[bewerken | brontekst bewerken]

Executie van Jan van Leiden, in een herdruk van Hortensius’ Tumultuum anabaptistarum liber unus, ca 1650

Zijn geschiedkundige werk bestaat uit een aantal boeken over gebeurtenissen uit zijn eigen tijd, met name rond de reformatie. Zijn stijl is vloeiend, betrouwbaar en voorzien van analyse. Internationaal van enig historisch belang is zijn boek over de Schmalkaldische Oorlog, de strijd tussen protestanten en keizer Karel V in Duitsland. Zo ook zijn boek over de wederdopersopstand te Munster en de Wederdopersoproer te amsterdam. Daarin beschrijft hij het bloedige neergeslaan van beide opstanden door de katholieke machthebbers. Zoals de meeste protestanten is Hortensius de wederdopers overigens niet zonder meer goed gezind,[4] want hij vindt hun ideeën een misvatting van Luthers Von der Freiheit eines Christenmenschen. Opvallend is dat hij het boek opdraagt aan het Amsterdamse stadsbestuur, dat hard ingegrepen had, voor hun “wijsheid” in de kwestie.

  • 1548 – Tumultuum anabaptistarum liber unus, oorspronkelijk latijn, vertaald 1614 als “Het Boeck van den Oproeren der Weder-dooperen”
  • 1560 – De bello Germanico libri septem over de Schmalkaldische Oorlog
  • 1572 – De origine et interitu oppidi Nerdae liber, oorspronkelijk latijn, vertaald door Prof. Peerlkamp, 1866 als “Opkomst en Ondergang van de stad Naarden”

Anthonie Blocklandt van Montfoort (ook: Antony van Blokland) (Montfoort1533 of 1534 – Utrecht1583) was een Nederlands kunstschilder.[1] Zijn achternaam verwijst naar de buurtschap Blokland bij Montfoort.

Biografie

[bewerken | brontekst bewerken]

Anthonie Blocklandt van Montfoort was de zoon van een burgemeester van Montfoort. Hij ging in de leer bij Hendrick Sweersz. te Delft en bij Frans Floris te Antwerpen. In 1552 keerde hij terug naar Montfoort, waar hij trouwde met de dochter van de toenmalige burgemeester.

Blocklandt van Montfoort vestigde zich vervolgens te Delft, waar hij schilderijen leverde aan de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk, die tijdens de beeldenstorm verloren zijn gegaan. Ook schilderde hij een werk voor de Sint-Janskerk te Gouda (De onthoofding van Sint-Jacob), dat zich thans in het museum aldaar bevindt.

In 1572 maakte Blocklandt een reis naar Italië, waarna hij zich voorgoed in Utrecht vestigde. Hij trad er in 1577 toe tot het gilde. In 1579 schilderde hij het drieluik Maria-Tenhemelopneming, dat tegenwoordig in de kerk van Bingen am Rhein hangt. Het is het voornaamste werk dat van Blocklandt bewaard is gebleven.

Volgens Carel van Mander schilderde Blocklandt naast Bijbelse taferelen ook mythologische onderwerpen en portretten. Hij schilderde in een vroeg-maniëristische stijl. Helaas zijn er maar weinig werken die aan de kunstenaar kunnen worden toegeschreven. Een ervan, Jozef verklaart de dromen van de Farao, hangt in het Centraal Museum te Utrecht.

Samen met de eveneens door Frans Floris opgeleide Joos de Beer is Blocklandt verantwoordelijk geweest voor de maniëristische richting die de Utrechtse schilders rond 1590 insloegen. Hij was ook de leermeester van de Delftse portretschilder Michiel Jansz. van Mierevelt.