OUDE KERK SOEST

informatie uit Wikipedia en kerkencultuursoest.nl

De Oude Kerk van Soest is de Nederlands hervormde kerk aan de Torenstraat in Soest. De oorsprong van de kerk ligt in de eerste helft van de 11e eeuw. De kerk is gebouwd aan de voet van de Soester Eng.

De kerk werd gebouwd omstreeks het jaar 1350 en is gewijd aan de Heilige Petrus en Paulus. De kerk viel onder het toezicht van de Benedictijner abdij Sint Paulus in Utrecht. Bij de kerk is een ommuurd kerkhof. Het koor is gericht naar het oosten, de toren naar het westen. In 1875 ging het interieur van de kerk bij een brand bijna geheel verloren.

In 1905 werden bij een restauratie 18 houten beelden en veel fragmenten van pijpaarden beeldjes gevonden. Deze moeten rond 1600 zijn verborgen, mogelijk ter bescherming in de tijd van de Beeldenstorm. De gerestaureerde beelden worden bewaard in het Rijksmuseum, Museum Flehite en Museum Catharijneconvent in Utrecht.

De grootste van twee twee luidklokken uit 1506 is een van de oudste van Nederland. In de rand staat de tekst Jezus Maria Johannes Baptiste is mijn naam, mijn geluid is voor God bekwaam, de levenden roep ik, de dode overluid ik, Wilhelmus de Wou heeft mij gemaakt in het jaar 1506. De kleine klok is in de oorlog verdwenen, waarna er in 1950 een nieuwe klok is geplaatst die naar Koningin Wilhelmina werd genoemd. In de zuidmuur van de kerk zit een wijzerplaat van een zandstenen zuidwijzer, in de vorm van een halve cirkel.

Krassen bij de ingang

Aan beide kanten van de hoofdingang van de kerk zijn diepe krassen in de stenen te zien. Het verhaal hierachter is dat deze krassen waarschijnlijk zijn ontstaan door het afkrabben met de bedoeling geneeskrachtig gruis te krijgen. Het schraapsel werd door de pastoor op het altaar gezegend, waarna er in een vijzel poeder van werd gemaakt. De mensen mengden een geringe hoeveelheid poeder door het eten in de overtuiging dat het een beschermende of geneeskrachtige werking zou hebben.

Het is heel goed denkbaar dat de Soester bevolking, gekweld door tyfus en pest, haar toevlucht nam tot het heilige poeder van de kerk, dat daarom ook wel ‘pestpoeder’ werd genoemd. In Amersfoort en omgeving zaaide de pest vele malen dood en verderf in de periode 1348 tot 1630. De krassen bevinden zich op manshoogte en zijn vermoedelijk ontstaan vóór de reformatie (1580) toen de Oude Kerk gewijd was aan de Heiligen Petrus en Paulus. Nog steeds vertellen de ‘tekens op de toren’ of ‘duivelkrassen’ het verhaal van de middeleeuwse Soesters, die hun hoop vestigden op het steenschraapsel van hun kerk.

Graven bij de Oude Kerk

Tegen de zuidelijke zijmuur van de kerk, in de Hof van Lof, ligt een dertigtal grafstenen. In de kerk werd begraven tot in de jaren dertig van de 19de eeuw. In het koor van de kerk zijn daar nog sporen van te vinden in de vorm van enkele zerken. Volgens een beschrijving van het kerkhof door dominee Bos werd de begraafplaats buiten de kerk pas ingericht na het verbod op het begraven in de kerken. Dat moet dus na 1827 zijn geweest. Vermoedelijk was de begraafplaats echter al langer in gebruik, wat vrij gewoon was omdat niet iedereen zich een plaats in de kerk kon veroorloven.

Na het verbod op begraven in de kerken werden aan de zuidzijde de zijmuren wat hoger opgetrokken en het geheel werd met twee ijzeren hekken afgesloten. Het kerkhof kende zandgraven en kelders en is zeker tot in het begin van de 20ste eeuw gebruikt. Het kleine hof bood toen niet meer voldoende ruimte om de groeiende bevolking tot dienst te zijn. In 1904 verleende de gemeente Soest vergunning aan de Kerkvoogdij van de NH Gemeente om over te gaan tot de aanleg van een nieuwe begraafplaats hoger op de Engh aan de Veldweg.  Rond 1908 is daar voor het eerst gebruik van gemaakt. Een uitgebreide beschrijving van de graven bij de Oude Kerk vindt u hier.

De doopvont

De gotische doopvont in de Oude Kerk is in bruikleen gegeven door het Rijksmuseum te Amsterdam. Oorspronkelijk komt de doopvont uit de buurt van Nigtevecht, waar hij werd gevonden bij het slopen van een buitenplaats en daarna bewaard in de tuin van een uitspanning- het voormalige Regthuis – daar ter plaatse. In 1866 schonk de eigenaar, de heer J. Koning, gezagvoerder van het schip “de Kosmopoliet” uit Rotterdam, hem aan de regering. Na een periode in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, werd de doopvont overgebracht naar het Rijksmuseum in Amsterdam. Daar stond hij in depot, totdat hij in bruikleen werd gegeven aan onze kerk.

Bijzonder is dat dit doopvont niet achtzijdig is (wat gebruikelijk zou zijn), maar zeszijdig.
De kom is aan de buitenzijde in zes vakken verdeeld, elk vak versiert en boven gesloten door twee spitsbogen. De tegen elkaar stuitende uiteinden van de bogen, in het midden van elk vak , lopen, om en om, òf in een bloemversiering, òf in een mensenmasker uit. De voet van de doopvont is niet het origineel.

Het orgel

Sinds Kerst 2017 is in de kerk het gerestaureerde Van Gruisen-Van Oeckelen orgel te zien en te horen. Dit historische orgel is oorspronkelijk opgeleverd in 1811 door Albertus van Gruisen voor de Doopsgezinde kerk in Harlingen. Het orgel is in 1857 drastisch uitgebreid door Petrus van Oeckelen en heeft daarbij een veel bredere uitstraling gekregen. In 2017 is dit orgel geheel gerestaureerd door orgelmakerij Reil uit Heerde. Het instrument heeft twee klavieren en een pedaal, met in totaal 21 stemmen.

Meer informatie over het Orgel hier

De rouwborden

In de kerk hangen verschillende rouwborden. De meesten in het koor van de kerk. Het wapen- of rouwbord werd vroeger door de familie van de overledene tijdens de rouwtijd boven de ingang van het sterfhuis gehangen. Aan de vorm van het wapenschild kan men zien of de, veelal adellijke, overledene een vrouw of een man was. Het schild van de man is van boven rechthoekig en van onderen rond. Dat van een gehuwde vrouw is ovaal en van een ongehuwde vrouw ruitvormig.

Na de rouwperiode werd het bord vaak in het koor van de kerk geplaatst als blijvende herinnering en tevens om de gelovigen uit te nodigen om voor de zielen van de overledenen te bidden.

De toren van de Oude Kerk werd vermoedelijk gebouwd na de brandstichting van het jaar 1481. Het is een vierkante toren voorzien van twee kleine zijtorens. Het torentje aan de zuidkant had vroeger drie verdiepingen waarvan de oudste, met het kruisribgewelf, van buiten te bereiken was.

Wie de toren wil beklimmen, moet daarvoor 182 treden overwinnen. Aan de voet is de toren 8,25m in het vierkant met muren van 1,5m dikte. De hoogte tot de omgang is 33,75m met daarop een achtkantig muurwerk van 1,75m hoog. Dan verheft zich een houten met leien bedekte spits van 10 meter, waardoor de toren een hoogte bereikt van 45,5m.

In de tijd van Napoleon wilde men de toren als uitkijkpost gebruiken. Daarom werd de toren tot eigendom van de gemeente Soest verklaard. Dat is ook nu nog het geval.