TELRAAM VAN ZEGENINGEN

Op zondag Trinitatis, mijn verjaardag tevens, ging ik ter kerke bij de Oud Katholieken in Hilversum. De liturgie is een weg die langs en via veel haltes je voert naar het hoogtepunt, fysiek een  gezegend ‘dieptepunt’. Door de knieën om het teken van Jezus’ offerende liefde voor ons in de gestalten van hostie en wijn te ontvangen. Buigen voor verheffing van ziel en zaligheid. En dat was het nu zeker. Een golf van blijdschap en dankbaarheid kwam over me, welde in mij op. Je krijgt meer dan die tekens, dat is het wonder van de eucharistie. Die met recht zo heet: dankzegging.

Er zit zoveel zegen in die eenvoudige handeling van geven en ontvangen. Zoals er zoveel zegen zit – benedictus= goed zeggen – in een viering. Er zit zegen in de verootmoediging, in belijdenis van schuld, zoveel zegen in de gebeden, zoveel zegen in lied en prediking en dan ook nog de wereld, de week weer in mogen met een zegen. Ik heb al eens  in een column lang geleden geschreven dat de Hongaren je begroeten met : God heeft je gebracht!. Bij het afscheid kan je toegevoegd worden: Isten veled, viszontlátasrá! Oftewel God zij met je, tot weerziens.

Het bad van zegen op mijn verjaardag, mijn 75e, bracht vanzelf de telraam tevoorschijn. De telraam van de zegeningen. Ik heb nog rekenen geleerd met een telraam. Hebben we wel voldoende geleerd de zegeningen te tellen?

Tellen is vertellen, want als je gaat tellen komen daar verhalen bij, zegeningen zijn een geschenk verpakt in een verhaal in ruimte en tijd, met decor en plaatsbepaling.

Vijfenzeventig jaar is wellicht op zich zelf al een zegen, zeker als ik denk aan mijn broertje dat nog geen jaar mocht worden, mijn enige zus die op haar 43e uit de tijd geraakte en mijn broer die op zijn 65e verongelukte. En er is zoveel wat zo gewoon is geworden dat je nauwelijks beseft dat het zegeningen zijn. Eén telraam is niet genoeg.

Maar waar ik me vooral bewust van werd was dat wat ik lang als tegendeel van zegen zag,  nu mocht bijschrijven in het register van de zegeningen.

Op mijn twintigste werd ik benaderd door de leider van de plaatselijke ARP om mij beschikbaar te stellen als kandidaat voor de gemeenteraad. Ik was politiek actief, sterk er in geïnteresseerd  maar ik had juist besloten om theologie te gaan studeren. In mijn hoedanigheid van voorzitter van de SV Huizen woonde ik onlangs een raadsvergadering bij en verzuchtte na afloop blijmoedig : wat een zegen dat ik destijds anders gekozen heb. Zonder partner moeten leven: hoe langer meer denk ik: veel beter, ik ben er niet geschikt voor. Zomaar twee voorbeelden.

De grootste zegen is steeds weer te mogen horen en van te zingen een vriend te hebben die mij niet zat is, mij verdraagt, mij vergeeft, mij trouw blijft, mij zegenrijk stoort en corrigeert. En vanuit die omarming licht de wereld om mij heen op : buren, vrienden, vreemden, het gevederte op mijn voedertafel, de luchten, het geruis van de bladeren, een cantate van Bach, een spaghetti carbonara met een vriendin. Je zou het bij moeten houden in een boek, het boek der zegeningen en dan versteld staan hoeveel geschenken te noteren zijn. Je raakt de tel kwijt.

Maar zou er ook zegen in onheil kunnen zijn? In bitterheid en pijn? Als we de Ene serieus nemen in zijn leiding  kun je hem  buiten sluiten bij wat ons niet bevalt? Dat we Hem reserveren voor het zogenaamd goede en het duistere toeschrijven aan zijn tegenspeler? Of leert Job ons juist niet om in alles vast te houden, desnoods vloekend, schreeuwend, klagend, aan zijn leiding?

Of met Jochem Klepper:

 God lijkt wel diep verborgen
in onze duisternis
maar schenkt ons toch een morgen
die vol van luister is.
Hij komt ons toch te stade
ook in het strengst gericht.
Zijn oordeel is genade,
zijn duisternis is licht.

COLUMN 74 ND MEI 2024