Je hebt schilderijen, waar je onmiddellijk in zou willen klimmen, net als Erik in het klein insectenboek van Godfried Bomans; er zijn schilderijen waarvoor je huiverend op wat afstand gaat staan en er zijn er die je in staat van ontroering zetten. Al deze drie soorten zijn te bewonderen in Den Bosch, op zich zelf altijd weer een stad om met goede zin ‘in te klimmen’.
In het Noord Brabants Museum, waarin architectonisch toen en nu zonder ergernis en schrik aan elkaar gesmeed zijn, kun je je hart en hoofd op halen aan de grote Brueghel -tentoonstelling. Ja, ook het hoofd, want menig schilderij van deze schildersfamilie kent eveneens een educatief karakter; er valt wat op te steken.
Alleen al het beroemde werk van Pieter Brueghel de Oudere over Nederlandse spreekwoorden bezorgen de kijker kennis-genot en de pret van glim – en soms brede lach.
Een schilderij, waar je zo in zou willen klimmen is Pieter Brueghel de Oude’s boerenbruiloft. Een schilderij die ik wellicht voor het eerst zag als papieren placemat in een pannenkoekenhuis in Lage Vuursche. Een ervaring die menigeen zal kennen; in elk geval ook Jacqueline Grandjean, de directeur van het Noord Brabants Museum in het voorwoord van de catalogus.
Een schilderij dat me doet huiveren is De bedelaars of de kreupelen , eveneens van de hand van de Oude Pieter. Terwijl Twee mannen binden takken van Pieter Brueghel de Jonge mij beroert, waarschijnlijk omdat mijn overgrootmoeder een extra kostje bij elkaar moest bij verdienen met het sprokkelen van hout.
Oude, Oudere, Jonge. Allemaal Pieters, moeilijk om uit elkaar te houden. De tentoonstelling leert dat we er daar mee niet zijn. De familie Brueghel kent een omvang in de tijd die te vergelijken valt met die van de familie Bach.
Vijf generaties, met hun oorsprong naar alle waarschijnlijkheid in het Brabantse Breugel, wat we kennen als het dubbeldorp Son en Breugel.
Het begint in de zestiende eeuw met het echtpaar Pieter Coecke van Aelst (1502-1550) en Mayken Verhulst (1518-1599). En het eindigt met de broers Ferdinand van Kessel (1648-1696) en Jan van Kessel II (1654-1708). Tussen 1550 en 1700 speelde deze schildersdynastie een voorname en vooraanstaande rol in de Europese kunstwereld.
‘In die periode produceerden leden van deze familie werken die ook nu nog worden bewonderd om hun geestige en onderhoudende composities, uitzonderlijk vakmanschap en tijdloze, universele boodschap’. Aldus Nadia Groeneveld- Baad in de fraai vormgegeven catalogus.
De diversiteit aan onderwerpen – boerentaferelen, mythologie, bijbelverhalen, stillevens – en aan formaat, van creditcardformaat tot doeken die een wand vullen, dragen bij aan het belang van deze kunstenaarsfamilie.
Aan de basis en het begin van de roem en betekenis van deze familie staat een vrouw. En wel de echtgenote van Pieter Coecke van Aelst, Mayken Verhulst, ook wel Marie Bessemers genoemd. Twintig jaar na de dood van haar man besluit zij zijn meesterwerk Ces Moeurs et fachons de faire de Turcz (De zeden en gewoonten der Turken), niet als wandtapijten uit te voeren, wat haar echtgenoot eigenlijk beoogde, maar als prenten: ‘een uitgekiende , slimme zakelijke beslissing die blijk gaf van haar geraffineerde inzicht in de rol die de kunstmarkt – en de prentenhandel in het bijzonder – speelde in politieke en culturele ontwikkelingen’(Arthur DiFuria in de catalogus)
Mayken groeit op in het milieu ven en rond het schildersatelier van haar vader, Peeter Verhulst. Zij doet er de nodige kennis van zaken op die ze meebrengt in haar huwelijk met Coecke van Aelst. Het dubbelportret van Pieter Coecke van Aelst van hem en zijn echtgenote boodschapt de gelijkwaardigheid van beiden in een artistiek partnerschap. Sterker nog haar blik, met name haar ogen trekken, nog meer de aandacht dan dat van haar man. Hij zal het zo bedoeld hebben: alle credits voor mijn vrouw.
Maykes dochter trouwde met Pieter Brueghel de Oude. Ze werd de schoonmoeder van Pieter Br de Jonge en grootmoeder van Jan Br de Oude, aan wie zij haar niet geringe kennis over droeg.
Arthur DiFuria opnieuw: ‘Haar status – die van een vrouw die gedurende haar volwassen leven werk ondersteunde en invloed uitoefende in de beeldende kunst – geeft haar een plaats in de voorhoede van het Nederlandse artistieke leven in het midden van de 16de eeuw.’
Maar wat een lust voor het oog, wat een kijkgenot en hoe vaak zou je niet als een Erik binnen de lijst willen klimmen. De aanbidding der Koningen bijvoorbeeld van Pieter de Jonge. David Teniers de Jonge vermaakt met het komisch koddige Apenkortegaard, waarin menselijk gedrag door apen worden geimiteerd en op de korrel genomen.
En dan zijn er nog de bloemstillevens van o.a. Jan Br de Oude, de schilderijen van insecten, vlinders en schelpen van Jan van Kessel de Oude. En het bizarre schilderij waarin hij zijn naam weergeeft in de kleurrijke schilderingen van rupsen, spinnen en slangen.
Zoals Bach een merk werd in de muziek, zo werd Breughel dat in de schilderkunst. En dat laatst genoemde in aanvang de invloed van Jeronymus Bosch onderging wordt je ook gewaar, zodat terecht in de Brabantse hoofdstad de familie Brueghel feestelijk voor ons bijeenkomt.
Een aanrader derhalve, maar niet te fluks direct door naar de tentoonstelling, maar men smake eerst het genot van een kleine maar fijne tentoonstelling van Jan Sluiters : een zinnen strelende amuse aan de overdadige familiedis vooraf.
Artikel voor ND winter 23/24