BREITNER IN SINGER LAREN

GEVANGEN IN VERVOERING

Singer Laren slaagt er steeds weer in om je te vangen voor een bezoek. De exposities die zij bieden zijn van een prettige omvang en aantrekkelijke inhoud. Nooit denk je nu maar eens overslaan. Zeker ook de komende maanden nu het ‘schilderbeest’ Breitner oog- en zielstrelend je wacht. De Amsterdamse Georg Hendrik, geboren in 1857 en uit de tijd geraakt in 1923 is bij uitstek een schilder die voor mij het begrip impressionisme tot vlees en bloed maakt. Zijn werk maakt letterlijk indruk, een imprint, zintuig die zinnenprikkelend is. Openbaring die vervoering wordt.

De ogenblikkelijke associatie met Breitner is Amsterdam en voor sommige mensen ‘donker en somber’, zoals ik laatst nog weer vaststelde op een verjaarspartijtje. Maar Breitner is een Rotterdammer  (geb.1857) die Amsterdammer werd met een vormende tussenstop in De Haag, o.a. in het atelier van Willem Maris. In zijn jeugd was hij al gegrepen door paarden. Met oorlogstaferelen zette hij deze al jong op papier. In Den Haag zijn het de paarden van de Stadsrijschool die hij als onderwerp kiest. Aan zijn beschermheer en mecenas A.P. van Stolk schrijft hij in april 1878: ‘de directeur (van die rijschool) is den Heer Krüger een alleraardigste duitscher, die nat. Veel paarden gezien heeft en me dus de foute weet te zeggen, die ik maak en die niet weinige zijn’.

Verbeeldingen van (militaire) paarden slingeren door het hele oeuvre van de met de Tachtigers verbonden kunstenaar. Als tiener verzamelde hij al paardenprenten en tekende hij oorlogstaferelen na van illustraties in diverse bladen. Militair schilder Phiips Wouwerman (1619-1668) gaf inspiratie voor schetsjes in kleine vlugge lijntjes. In Charles Rochussen, eveneens Rotterdammer, die bekend werd door in zijn werk niet te kiezen voor veldslagen uit het verleden, maar voor hedendaagse geschiedenis, vond hij een levenslange raadgever.

De eerste zaal in Singer is  dan ook onvermijdelijk gewijd aan Breitners paardendoeken. Schilderijen van rustende cavalerie op een stadsplein of op een heide, tafereel bij een hoefsmid, een werkpaard in Montmartre, een bomschuit met paarden op het strand. Of cavalerie in galop en Amsterdamse stadstaferelen steeds met paarden, rustend of in draf voor een wagen. Ik kan daar heel lang naar kijken. Breitner schildert met brede vegen en met veel meer kleuren dan zijn criticasters beweren. Ze zijn levensechter dan de foto’s van Jacob Olie, van een generatie voor hem. Ik zeg bewust levens-echter: de werkelijkheid van toen wordt levend in het nu. Het voor mij ware impressionisme die je de wereld van toen intrekt. Zoals bij vrienden die je zodra je hebt aangebeld je hartelijk naar binnen trekken.

Een volgende zaal heeft als titel Figuur en toont diverse naakten naar vrouwelijk model. ‘Wat een schilder! Wat een durven en een kunnen, zooals er misschien nog nooit gekund is. Manet met zijn stoute, franke zien, heeft, geloof ik, niet zóó geschilderd.’ Aldus Jan Veth in 1891. Hij zegt niets te veel. Het gedurfde is frank en vrij op doek gepenseeld, maar nooit vulgair, nergens pornografisch, eerder intiem. Heel ontroerend is Anne uit 1888-89, vooral door de grote teen van het rechterbeen gevleid over de kuit van het linker. Anne is een van de vier met namen bekende naaktmodellen. Anderen zijn zonder naam achter te laten op het doek verschenen. ‘We mogen aannemen dat zij afkomstig waren uit een lage sociale klasse. Vermoedelijk werkten ze in kaarsenfabrieken en naaiateliers of in het nachtleven rondom de Nes of op de Zeedijk. Levend en werkend aan de rafelranden verdienden zij met naakt poseren voor Breitner een broodnodige aanvulling op hun karige salaris’. (Suzanne Veldink in de catalogus, blz. 79)

Een derde zaal kent als thema Licht/Donker. Breitner was bijna geobsedeerd in het verbeelden van de nacht. Een vroeg voorbeeld van deze fascinatie is ‘Maannacht’, ontstaan tijdens een verblijf in Drenthe, oktober 1895. Het grootste deel, zeker twee/derde word je gevangen door twee grote wolkenpartijen, met tegenlicht van de maan vanachter deze wolken. De aarde is aardedonker met een enkel vurig licht. ‘Hier geen wolken die vluchtig zijn zoals in de Haagse School, aldus Suzanne Veldink, maar massief. Geen poëzie die oplicht, maar drama een juiste typering.’

Na zijn terugkeer volgt een ommekeer: een zich afkeren van de Haagse School. Die dramatisering middels het spelen met contrast van licht en donker krijgen een hoogtepunt in de vele impressies die ons achterlaat van Amsterdamse pleinen, zoals de Dam, vaak voorzien van koetsen met paarden.

Een zaal toont dat de artistieke basis van Breitners werk de lijn is. Hij deed niet zomaar wat, maar was altijd aan het schetsen, in potlood, zwart krijt, houtskool, pen, waterverf of combinaties van deze materialen. ‘Hij teekent heel handig’, aldus Vincent van Gogh in 1882.

Zoals een menig journalist en reisschrijver zoals Nooteboom altijd een opschrijfboekje bij zich heeft, zo had Breitner altijd een schetsboek paraat.

En zo blijft er in deze compacte tentoonstelling zoveel verrukkelijks te zien – er is ook nog een zaal aan kleur gewijd – dat ik geheel instem met het oordeel van Richard Roland Holst: ‘Zijn kunst laat geen halve appreciatie toe, geen wijs gedebatteer; men voelt het of men voelt het niet; en als men het voelt geeft zijn kunst dezelfde sensatie als machtige muziek, de overstelpende verrukking van veel hartstochtelijk mooi geluid in een hooge zaal vol licht’(Catalogus 21) Welluidend beeld, zo is het!

Art. ND 28 juni 2024