‘Winnen of verliezen. Daar zit niets tussen.’

INTERVIEW WIM RIJSBERGEN ND 6 NOVEMBER 2011 -BEELD MAARTEN BOERSEMA

page56image19393584

Welke rol spelen bloed, zweet en geweten in de topsport? In deze serie vertellen mensen uit de sport over wat goed en kwaad is in hun carrière en over hoe ze belangrijke keuzes maken. Vandaag: oud-voetballer Wim Rijsbergen. ‘Door mijn sterke interesse in kunst en geschiedenis heb ik nooit wakker gelegen van een nederlaag.’

Hij ontvangt ons in zijn ruime appartement in hartje Leiden aan het begin van het Rapenburg, misschien wel de mooiste gracht van ons land.
Maar nergens zie je herinneringen aan zijn imposante carrière als robuuste verdediger van Feyenoord en het Oranje van 1974 en 1978. Geen ingelijste shirts bijvoorbeeld. Maar wel kunst, moderne kunst, zoals van Jeroen Henneman.

‘Ik ben altijd al geïnteresseerd geweest in geschiedenis en kunst en ging al jong naar musea en later ook naar galerieën. Niet alleen om naar kunst te kijken, maar ook om te kopen. Op buitenlandse reizen besteedde ik onze vrije tijd aan het bezoeken van musea. En toen ik in New York voetbalde, was dat helemaal feest, gezien de aanwezigheid van talrijke topmusea. En ik ging daar naar de belangrijke con- certzalen, zoals Carnegie Hall.’

De centrumverdediger van weleer, die er nog steeds afgetraind uitziet, is in Leiden geboren en ontwik- kelde zich als voetballer in de jeugd bij Roodenburg, waar Pim van de Meent trainer was, die hem vervolgens meenam naar PEC Zwolle. Na een jaar volgde Feyenoord.

Maar we zijn niet gekomen voor deze van de meeste voetballers afwijkende kant van Rijsbergen, maar voor wat de begrippen ‘bloed, zweet, tranen en geweten’ bij hem oproepen.

bloed

‘Als bloed ook staat voor leed in de brede zin van het woord dan is het ergste wat ik heb meegemaakt dat met mijn tweede vrouw Ciele. We waren in Amerika en plotseling werd zij getroffen door een hartstilstand; in een seconde was ze weg. Ik heb in Amerika gewoond en om de twee jaar huurden we een huis in Florida, waar we vrienden ontvingen. Op de dag dat mijn vrouw overleed, was dat ook het geval, mede om de verjaardag van mijn zoon te vieren. We waren met z’n tienen toen het gebeurde. Ze was 59. Het was vervolgens een enorm probleem om haar het land uit te krijgen. Als je daar 911 belt, dan komen de politie en de brandweer en gaan ze eerst na of jij haar niet vermoord hebt. Bij een plotse dood staat de sheriff dus op de stoep. Ik wilde per se met haar terug in het vliegtuig, dat kostte veel heen en weer bellen.’
En zo kwam na ruim dertig jaar hartverscheurend abrupt een einde aan een stabiele relatie.
Een eerder huwelijk van Rijsbergen liep op de klippen, omdat zijn vrouw een vrijer leven wilde. ‘Ik zit weleens hier op de bank mijn verleden en leven te overdenken en voel dan ook de pijn die mijn kinderen moeten hebben gehad toen zij ervandoor ging. Gelukkig leefden mijn ouders nog. Zij hebben hen en mij goed opgevangen. De kinderen die bij mij woonden, waren toen zeven en negen jaar. Overdag zorgden mijn ouders voor hen. ‘s Avonds was ik thuis.
Ciele was directrice van een paar basisscholen en kwam uit Dieren en met haar heb ik jaren een lat- relatie onderhouden. Ciele had een kind van twee die ik heb geadopteerd. Ik kan wel zeggen dat deze ‘blessure’ vele malen ernstiger is dan wat ik als voetballer heb opgelopen.’

‘Kijk mijn linkerenkel staat vast’ – Rijsbergen steekt zijn been naar voren en demonstreert een enkel die geen enkele souplesse vertoont – ‘een gevolg van injecties.’ Er werd vroeger gemakkelijk gespoten bij blessures; ze wisten nog niet veel van de gevolgen ervan. Of ze wisten het wel, maar vertelden het ons niet. Maar als je injecties blijft geven, verdwijnt je kraakbeen.

Dokter Max Abarbanel, de clubarts van Feyenoord die de spuiten zette, werd wel de ‘speerwerper’ ge- noemd. Als je aan het hoesten was, had hij al een spuit voor je klaarliggen. Hij was een geweldige man, maar wel vaardig met onder andere cortisoneninjecties. De enkel is uiteindelijk met drie schroeven vastgezet. Maar ik heb er weinig hinder van. Enigszins bij het zwemmen, maar niet bij het wandelen, wat ik ook graag doe.

Mijn loopbaan als voetballer kwam overigens ten einde vanwege afgescheurde spieren in de lies. Ik was toen al 35. Ik blokkeerde een schot. Het was heel slecht weer. Ik speelde bij Utrecht, nadat ik te- rugkwam uit Amerika. Dokter Sjung Hermans in Hilversum heeft nog geprobeerd de spier te hechten, maar dat mislukte. Toen begon mijn trainersloopbaan. Als Feyenoorder uitgerekend in de jeugd van Ajax, dankzij Johan Cruijff die daar toen de baas was. Zijn rechterhand Tonny Bruins Slot was mijn verzekeringsman die mijn afkeuring als voetballer heeft begeleid. En door dat contact vroeg Johan mij om bij Ajax te komen.’

tranen

Wat betreft tranen kunnen we volgens Rijsbergen kort zijn. ‘Ik heb wel tranen gelaten. Niet door de sport, maar – het zal duidelijk zijn – vanwege het verlies van mijn vrouw. En ook om de dood van goede vrienden, zoals Wim Suurbier.’

geweten

Het trainerschap bracht Rijsbergen over heel de wereld: naar Trinidad, Chili, Indonesië, maar ook Saudi-Arabië. Gewetensvraag: was die laatste keuze – anders dan elders – niet ingegeven door financiele motieven? Het land is wat betreft mensenrechten nogal omstreden maar je kunt er wel veel verdienen.

‘Nee, ik ging niet hoofdzakelijk voor het geld, ik wilde ook heel graag zien hoe zo’n samenleving functi- oneerde. Binnen no-time had ik ruzie met de verantwoordelijke sjeik. We werden kampioen en ineens kreeg ik nieuwe spelers om mee te werken. Toen zei ik dat dit bij mij zo niet werkte. Ik heb ze van de training gestuurd, want ze konden er niet veel van. Enfin, einde verbintenis. Ik heb m’n paspoort teruggevraagd en gezegd: “Laat het geld maar zitten.” Na een paar maanden was dit avontuur al over.’

We vragen of hij ergens wakker van heeft gelegen, specifiek vanwege een opspelend geweten?
Maar hij schudt van nee.

‘Door mijn sterke interesse in kunst en geschiedenis heb ik nooit wakker gelegen van een nederlaag. Het is in de sport nu eenmaal zo dat je kunt winnen of verliezen. Daar zit niets tussen. Ik word nog regel- matig op straat of bij bijeenkomsten aangesproken op de verloren finale van 74. Maar dan zeg ik altijd laconiek dat ik er niets meer aan veranderen kan. Ik heb ook geen behoefte aan uitgebreide terugblik- ken op mijn verleden. Dit met jullie is een uitzondering. Ze hoeven ook geen boek te schrijven zoals over Kieft (Wim, red.) of Van der Gijp (René, red.). Naar het stadion ga ik ook niet regelmatig. Voor een goed doel golf ik nog weleens met Oud-Feyenoord of Lucky Ajax (oud-Ajax-spelers, red.).

Ik heb er weleens spijt van gehad dat ik geen archeoloog ben geworden. Daar had ik graag voor willen studeren.’

Terug naar het veld als verdediger. De verleiding is groot om een geduchte tegenstander uit te schake- len met ongeoorloofde middelen.
‘Ze vonden mij een vrij stevige verdediger. Ik ben niet zo groot, maar wel sterk. Maar ik heb nooit ie- mand een doodschop willen verkopen. Het is nooit gebeurd. Ik heb maar eenmaal een rode kaart ge- had. Dat was in Amerika, waar ik nota bene Georg Best een gooi heb gegeven. Hij speelde bij San Jose. Het was mijn eerste wedstrijd voor de New York Cosmos. Hij was een paar gasten van ons aan het dollen, speelde ze door de benen en toen was het voor mij genoeg en gaf ik hem een zwiep. En toen kreeg ik rood. Wat ik nu soms zie, hoe er doorgehaald word, dan denk ik dat daar veel strenger tegen opgetreden moet worden. Er zijn aanslagen die je een jaar kunnen kosten of zelfs je loopbaan. Een kruisband scheuren in een normaal duel kan, maar een blessure als een gebroken enkel is altijd gevolg van een vuile charge. Ik heb ook als trainer nooit mijn spelers opgejut om over de grens te gaan, om ten koste van alles te willen winnen.

Ik heb het nooit op mijn geweten willen hebben als speler noch als trainer dat door mijn toedoen ie- mand de rest van zijn leven niet meer kon voetballen.

Ik kon wel een spits wat intimideren. Zo van: rustig aan vanmiddag, want je bent van mij. Psychologi- sche oorlogsvoering mag. Niet elke spits was daar trouwens gevoelig voor. Dick Nanninga bijvoorbeeld trok er zich niks van aan. De beste tegen wie ik heb gespeeld was Johan Cruijff, die ik wel bestreed met slidings, maar nooit met een rotschop. Als spitsen buitensporig goed waren kon ik er ook waarderend naar kijken. En als ze een prachtig doelpunt maakten, had ik er geen spijt van dat ik ze geen doodschop had verkocht om dat te voorkomen.