ND COLUMN 52 – 3 MAART 2023
In zijn bekende aansprekende dichterlijke stijl verhaalde Hilbrand Rozema onlangs in het ND van een wat hij noemde stukje onland dat moest verdwijnen voor nieuwbouw.
Onland is een term voor niet in cultuur gebrachte grond oftewel ‘woeste grond’, waaronder ook moerasgronden vallen.
Bij mijn weten is er niet veel onland meer in ons land. Wat wij doorgaans natuur noemen, is ten onzent feitelijk cultuurland. Het zijn landschappen waar vaak eeuwen de gesettelde mens zijn hand in heeft gehad. Talrijke aangeplante bossen, tot weilanden omgetoverde gronden, in de strijd tegen water verkregen polders; bosjes geriefhout, verhoogde landafscheidingen, met bomen beplant en ga zo maar door. Dat is onze natuur en af en toe nog onland of braakliggend terrein.
Een aantal jaren geleden reed ik door de Barneveldse industriewijk Harselaar en werd verrast door een enorme toom ooievaars die in de grond aan het prikken waren van een stenig ruig braakland, ongetwijfeld bestemd voor zo’n doosachtig bedrijfsgebouw, maar nu blijkbaar voedselvindplaats van onze ‘babyvogels’, zoals de Scrypto van NRC als opgave ze laatst omschreven had.
Ik merk dat het trend is geworden om natuur als schepping, al dan niet met een hoofdletter, te typeren. Daar heb ik moeite mee. Schepping is bijbels gesproken een zaak van God en niet van mensen, terwijl zoals gezegd onze natuur mensenwerk is. En ja, gelukkig treffen we in die feitelijke cultuurgrond ook ‘schepselen’, zoals die vijfentwintig ooievaars die ik zag op de met puin bezaaide braak van de Harselaar. En afgelopen vrijdag nog op een weiland van dat saaie raaigras nabij ’s-Graveland.
Dicht bij mijn huis begint een groot stuk natuur van eeuwenoude akkers, opgeworpen heuvels, waar zelfs spo ren van neanderthalers zijn gevonden. Ondanks de vele ‘uitgelaten’ honden die het grotere wild hebben verdreven, is een rondje immer verkwikkend voor lijf en leden, voor de ziel, die ook – Godlof – jubelen kan, dat wel.
Hoe idyllisch de natuur vaak ook wordt voorgesteld, het gaat er ook ruig aan toe: er wordt gejaagd, ge- roofd en opgegeten. En aardbevingen: zijn die ook niet natuur? En durven we dat dan ook schepping te noemen? Of is deze nog niet voltooid? En de wolf op de Veluwe: is dat nu winst of dreiging? Wij zijn zelf natuur en tegelijk geroepen tot antwoord erop.
Zeker nu er onderdak nodig is voor zo velen. Voor de vluchteling, voor de statushouder, voor de wachtlijsters. Stadsecologen bewijzen dat stedenbouw niet in strijd hoeft te zijn met natuur. In Amsterdam zijn vossen, boommarters en hermelijnen gespot, bij Diemen een otter, aan de rand tegen de taluds van spoorlijnen hebben ringslangen een plek gevonden. Boerderijen – vooral de grootschalige – zullen moeten verdwijnen om ze om te bouwen tot natuurinclusieve nieuwbouw, tot voedselbossen zodat we werkelijk boeren voor de eigen bevolking. Afgewisseld met beheerde natuurgebieden, struinbossen en opnieuw gecreëerd onland. Eeuwen hebben we in de natuur de tering naar de nering gezet, waarom ook nu niet?
J.C. Bloem dichtte:
De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen, De in kaden vastgeklonken waterkant, De wolken, nooit zo schoon dan
als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Dit heb ik bij mijzelve overdacht, Verregend, op een miezerige morgen, Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
De Dapperstraat kent zoals de Albert Cuyp een beroemde markt, waar het kleurrijk krioelt van mensen van di- verse af- en herkomst.
Maar waar je gelukkig kunt worden met voorbij schietende putters en ak- kerkers tussen de stoeptegels.
Nescio’s prachtverhaal ‘Een lange dag’ eindigt na een uitstapje, den wandeling door de stad, als volgt: ‘Ik hoorde den plons van den eersten kikker in de sloot. Toen viel ik in slaap’.
Domweg gelukkig, denk ik.