Wandelen met A. behoort tot de hoogtepunten in mijn toch al niet kleurloos leven. Ze staat fier op mijn shortlist van minst saaie en meest sprankelende vrouwen die ik ken.
Wij struinen door de Veluwe, voor beiden van ons extra geliefd gebied hier te lande. Zij woonde er de eerste zes jaar van haar bestaan en ik raakte op de Vale Ouwe verliefd gedurende de weekjes vakantie in de jaren dat ik deel uitmaakte van knapenvereniging Spreuken 22: 6 hier in Huizen. Tientallen jongens op de fiets vanaf het Visnet: een feestelijke optocht naar en intocht in het bijster land van Jac. Overeem en Henk Vreekamp, die ik toen niet kende overigens.
Enfin, de Veluwe en dus ook de nu in herfsttooi gehulde en versierde bossen, de van dauw parelende weiden en heiden en de kathedrale beukenlanen. We laafden ons aan de melancholiek stemmende kleuren van de nog hangende en al reeds gevallen bladeren.
En zagen met eigen ogen het drama dat de zwijnen wacht. Want met de bladeren vallen er geen eikels en beukennootjes. Naast afschot van duizenden zullen er ook velen een hongerdood sterven.
En zo spraken we bijna als vanzelf over de dood van geliefden. Zoals over die van mijn dierbare broer Erik, nu al weer een jaar geleden.
En heb je het over de dood dan heb je het ook al snel over de liefde. Eros en Thanatos: Freud smeedde ze tot een onlosmakelijke tweeling van levensdrift en doodsdrift. En zo beïnvloedde hij ook ons onbewust in het Veluwse woud.
Liefde: je kan er niet genoeg van krijgen. Maar A. en ik gaan beiden aan dis en in sponde al weer jaren alleen door het leven. Er in berustend blijft het toch schrijnen. In elk geval wat mij zelf betreft. Mijn huwelijk bleek geen optie meer. Meer gevangenis dan toevlucht. Uit de kast gekomen schreed ik de vrijheid tegemoet en begaf me op eindelijk gevonden liefdespad.
En er waren vlammen, groot en klein en er was uiteindelijk een vuur dat langer leek te gaan branden, hopend op ‘eeuwigheid’. Maar helaas, uiteindelijk geen soelaas. En nu al weer jaren broeit en gloeit diep de hunkering. Om met Jacob Israël de Haan te spreken: ‘Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’, gebeiteld in het homomonument bij de Amsterdamse Westerkerk.
Hoe heb je lief? Hoe houd je een gevonden liefde vast? Terugkijkend denk ik dat ik niet weet wanneer omarmen doodknuffelen wordt. In genoemd huwelijk en ook niet in het ouderlijk thuis heb ik geleerd om liefde vorm te geven. Of is het nog erger : dat ik het niet in me heb om echt lief te hebben? Dat ik daarin een autist ben?
En lieve A doet haar verhaal en zo vertrouwen we elkaar in de veilige wereld van bos en beemd en veilig bij elkaar de intiemste zieleroerselen toe.
Op een bankje met zicht op schrale hei met daarover een zachte deken van mist eten we een broodje, knabbelen een koek weg. Voort maar weer over een breed pad dat lijkt de sporen te tonen van een wolf. Op de Veluwe is niets onmogelijk.
Opeens vraagt A.: ‘weet jij wanneer iemand flirt’?
Verlegenheid neemt me in bezit en vertraagt de tred. ‘Uh nee, sterker nog ik weet niet eens hoe te flirten!’ Op het pad der liefde ben ik stuntelaar, een houten Klaas.
Ooit schreef ik – een nooit verzonden – gedichtje:
Als ik jou ontmoet
vallen schellen van mijn ogen
barst het pantser om me heen
en ik voel me voortgedreven
door een vrijheid
groter dan ik aankan.
Als ik jou ontmoet
stijg ik boven mijn vermogen
huivering dringt door merg en been
en ik voel het in mij zweven
van een vrijheid
groter dan mijn hart.
Lentebespiegelingen zou je zeggen, maar gedompeld in en gekleurd door melancholie zeer wel passend in een herfstig bos. Op die bijster mooie Veluwe.
In verstilde doch vurige hoop op wie weet!