EMMETJE VAN HET HOUT

Op de vraag van wie ik er één was heb ik al heel jong leren zeggen: ‘ ik ben Klaas van Jan van Klaas van Emmetje’. “Oh dan ben je een muis’, hoorde ik dan ook wel ens terug. Later leerde ik dat niet op mijn antwoord sloeg. Maar de Klaas in het rijtje – mijn opa – was getrouwd met een dochter uit het qua kindertal zeer rijke gezin Visser, dat de bijnaam ‘muizen’ droeg.

Enfin, ik stamde af van Emmetje. En dat was op zich al een merkwaardigheid. Zeker in een mannenmaatschappij. Ieders oorsprong ligt na de vereniging van man en vrouw voor negen maanden in een moederschoot. Uit een moederschoot geboren , aan het eind wederom aan de moederschoot (der aarde) toevertrouwd. Althans wat mij betreft. 

Enfin Emmetje. Waarom zij en niet mijn overgrootvader, ook een Klaas. Omdat die Klaas al jong overleed en Emmetje er alleen voorstond met een vijftal kinderen, tot haar dood bijgestaan door mijn opa Klaas, zodat ook mijn vader zijn grootvader nooit gekend heeft.

In die tijd en lang daarna met toenemnde mondjesmaat kenden we geen verzorgingsstaat. Je was aangewezen op familie, goede buren, hopelijk de kerk en eigen vermogen in beurs en handen.En in grond. 

De boerenfamilie Vos bezat land aan en bij de Oud Bussumerweg. Waaronder een perceel bos. Een geschikte leverancier van gemaks- en brandhout. Emmetje sprokkelde hout voor kook- en stookpot, voor het washok en om de winter door te komen. Emmetje had genoeg hout voor anderen, wat ze verkocht of wellicht ook weggaf aan wie geen vermogen in de knip had. Later heeft Emmetje – ik denk na overleg met haar zoon (en dus mijn opa) – het perceel verkocht. Deze toverde het bos om tot bouwplaats voor huis en tuin. Dat huis staat er nog. Het is zo’n huis dat je als kind tekende, althans ik deed dat en dus nog immer een soort droomhuis. En dat huis heeft een gevelsteen gekregen, waarin je een vrouw hout ziet sprokkelen. Emmetjes hout staat er in gebeiteld, ter verduidelijking. Hoe vaak ben ik niet langs dat huis gefietst , als kind, als jong volwassene en later in een auto langs gereden. Nooit gezien. Een aantal jaren geleden kwam dat alleraardigste boek over Huizer gevelstenen uit en toen zag ik ‘mijn Emmetje’ in die gevelsteen.

Ik vertelde het o.a. mijn drie jongere broer Cees. En die bleek het al die tijd te hebben geweten, want hij was jaren de vaste onderhoudsschilder van het huis!

Op een keer – ik reed voor de zoveelste keer naar en niet alleen langs het huis – trof ik de vrouw des huizes in de weelderige, voor sommigen misschien wat verwilderde tuin , bij de voordeur. En ik sprak haar aan. Ja, het was haar vader die ooit dat huis kocht en als eerbetoon die gevelsteen heeft aangebracht. ‘Oh, uw broer schilderde mijn huis! Zeg maar dat ik hem nog altijd mis. Kan hij niet terugkomen!”. De vrouw bleek zelf ongetrouwd en kinderloos en vertelde spontaan dat een paar neven en nichten op het huis azen, na haar dood. ‘Ze kunnen niet wachten’, zei ze snuivend en gnuivend. ‘Maar ze zijn nog niet van me af’. En of ze het krijgen?. Ik dacht brutaal, maar durfde die brutaliteit niet verbaal te tonen: kunt u het niet aan mij erflaten?

Grond van de Vossen in dezelfde buurt grensde aan grond dat literaire vermaardheid heeft gekregen. De schrijver Nescio (pseudoniem van J.H.Grönloh) en een paar vrienden stichtten begin vorige eeuw de gemeenschap Tames. Het was in die tijd onder cultureel bevlogen jongeren een zekere rage. De meest succesvolle was Walden van Frederik van Eden, bij Bussum. Tames werd geen groot succes en stierf al een vroege dood. Nescio’s ‘aardige jongens’ waren totaal ongeschikt voor harde labeur op schrale grond. 

In een tuin staat nog een schuurtje uit Tames’tijd en de naam prijkt nog op een hek bij een ander huis. Opmerkelijk: mijn lievelingsschrijver Nescio en mijn lievelingsopa zijn beiden in 1882 geboren en beiden in 1960 overleden!

Na de oorlog kwam in het gebied een ander soort commune, groter, vreemdsoortiger, tegen wil en dank gettoachtiger: het zgn. Ambonezenkamp. Slechts een paneel herinnert aan de plek.

Een gevelsteen heeft dan toch wat meer cachet. Vind ik.

Overigens zou een monument voor vrouwen die al vroeg weduwen werden – zeker in een vissersdorp – en moesten sappelen om het hoofd van hun gezin fatsoenlijk overeind te houden, ons dorp niet misstaan.