zaterdag 10 juni
Collega Nieuwkoop besteedt deze dag om een vriend op te zoeken in de gevangenis van Bistrita, een stad zo’n 160 kilometer noordoostelijk van Cluj. Ik rijd met hem mee. Het is stralend zomers weer. We rijden door het dal van de Somes, langs het oude stadje Gherla, waarvan de bevolking oorspronkelijk Armeens is en een Armeens-orthodoxe kathedraal het centrum van het stadje domineert. In Bistrita zet Nieuwkoop mij af aan de rand van het centrum. Na een stevige kop koffie op een prettig terras wandel ik op mijn gemak door het rustige centrum, bezoek de eeuwenoude kerken der zgn. Saksen die eeuwen geleden naar Transsylvanië kwamen en vooral in het zuiden als het noorden van Transsylvanië zich vestigden. Ze bouwden burchtkerken, waarin de bevolking in tijden van vijandelijke invallen zich kon terugtrekken en bouwden een aantal dorpen uit tot steden, tot in totaal Sieben Burgen. Transsylvanië heet in het Duits nog altijd Siebenbürgen . Transsylvanië betekent ‘achter het woud’, in het Hongaars Erdély. De zeven: Bistritz/Bistrita/Beszterce; Klausenburg/Cluj/Kolozsvár; Hermannstadt/Sibiu/Nagyszeben; Kronstadt/Brasov/Brasso; Mediasch/Medias/Medgyes; Mühlbach/Sebes/Szászsebes en Schässburg/Sigisoara/Segesvár.
Achter de kerk strekt zich een brede en lange winkelboulevard uit met een tiental terrassen. Oude mannen zitten op hun gemak. Gezinnetjes flaneren en likken ijsjes. Tweedehands kledingzaakjes, die je bij bosjes ziet in Roemenië, worden druk en gretig bezocht. Een enkeling schiet de moderne winkel van Vodafone (leidend in dit land) binnen. Parallel aan de boulevard loopt de nog drukker met winkels bezette smalle hoofdstraat, met steegjes naar afgetakelde buurten aan de rand van het centrum. Ik bezoek nog het Goldschmiedehaus, een middeleeuws pand, waar de Saksische goudsmeden hun beurs hadden. De ruimten zijn imposant, maar kaal, slechts een paar voorwerpen uit glorieuze gouden tijden zijn te bewonderen. Op een kleine boerenmarkt naast de oude stadskerk koop ik een heerlijk stuk schapenkaas. Op het terras waar Ries Nieuwkoop en ik elkaar weer ontmoeten heb ik nog net tijd voor een koele pils (het Roemeense bier is een stuk lekkerder dan het duurdere en in zgn. betere kringen onbegrijpelijk populaire Heineken). Aan het eind van de middag arriveren we in Georgheni/Györgyfalva, waar we eerst een bezoek brengen aan Antal József, die in 1975 in het dorp predikant werd, in Nederland kon studeren als een van de laatste onder het Ceausescu-regime. Ries brengt verslag uit van zijn bezoek aan de gevangenis, want een zoon van József. Samen Wilken Veen, Adriaan Deurloo en Klaas Spronk, Oud Testamenticus en leider van de studieweek zal ik de komende nachten doorbrengen in het door hem zelf gebouwde maar vanwege zijn detentie wat verwaarloosde ruim bemeten huis . Tegen de avond haalt Ries mijn huisgenoten en Wout van der Spek op van het vliegveld en genieten we bij Antal jr, zoon ook van Jozef en thans predikant in het dorp, een door zijn vrouw bereid maal aan de keukentafel van de pastorie. Wout en de overige Nederlandse en een aantal Hongaarse collega’s brengen de nachten door in Bethlen Háza, zoals het conferentieoord heet. Adriaanloo en Klaas S – de eerste twee deelnemers en de laatste leider van de cursusweek – zal ik de door zelf geplande wat besteden maar vanwege zijn de intentie ruim bemeten huis van de gevangen zoon. Tegen de avond haalt Ries mijn huisgenoten en Wout van der Spek op van het vliegveld en genieten we bij Antal jr een door zijn vrouw bereid maal aan de keukentafel van de pastorie. Wout en de overige Nederlandse en een aantal Hongaarse collega’s brengen de nachten door in Bethlen Háza, zoals het conferentieoord heet. Adriaanloo en Klaas S – de eerste twee deelnemers en de laatste leider van de cursusweek – zal ik de door zelf geplande wat besteden maar vanwege zijn de intentie ruim bemeten huis van de gevangen zoon. Tegen de avond haalt Ries mijn huisgenoten en Wout van der Spek op van het vliegveld en genieten we bij Antal jr een door zijn vrouw bereid maal aan de keukentafel van de pastorie. Wout en de overige Nederlandse en een aantal Hongaarse collega’s brengen de nachten door in Bethlen Háza, zoals het conferentieoord heet.
zondag 11 juni
We nemen deel aan de kerkdienst van het Instituut, helaas vanwege verbouwing niet gehouden in de mooie aula, maar in een bovenzaal van het gebouw, ontstaan na de wending. Hoogleraren en studenten verschijnen allemaal diep in het zwart. De dienst wordt geleid door de NT’cus Visky Béla, een zeer vriendelijke vijftiger. Liturgisch vastgelegde dienst verschilt in niets van veertig jaar geleden. In de prediking kan natuurlijk veel vrijer gesproken worden, ofschoon voor zover ik goed beoordelen kon deze preek nogal een hoog essayistisch gehalte had en weinig sociaal-maatschappelijk en ook weinig pastoraal betrokken. Na afloop ontmoet ik een oude bekende van veertig jaar terug, de nog immer goedlachse Jenei Tamás. Hij was de laatste 18 jaar directeur van het Instituut voor de catechese en woont in het huis, waar we destijds kind aan huis waren omdat daar het gezin van Juhász woonde en in een ander appartement het gezin van Dobri János, een strijdbare predikant, met een hart onverschrokken op de goede plek. Met Tamás spreek ik af volgende week bij hem het avondmaal te gebruiken. Wij drinken koffie, eerst met de studenten en daarna in het appartement van Visky Béla, een van de hooglerarenwoningen van het Instituut. Tot slot krijgen we een rondleiding in de bibliotheek, met een groot aantal incunabelen en een van de oudste uitgaven van Calvijns Institutie. De huidige bibliothecaris heeft een kleine maar mooie expositie ingericht. De bibliotheek barst uit z’n voegen, mede door buitenlandse schenkingen. Op de onderverdieping van het gebouw waar we de kerkdienst bijwoonden wordt hard gewerkt aan uitbreiding van de bibliotheek. In september zal die geopend worden door de Hongaarse premier Victor Orban, omdat de Hongaarse staat nog al wat geld in gebouw en bibliotheek heeft gestoken. We lunchen in Georgheni/Györgyfalva en luieren de middag door. Tegen de avond druppelen de overige deelnemers aan de cursusweek binnen. Onder hen van Hongaarse zijde Sógor Géza, zoon van een predikantenechtpaar, waar we destijds het liefste op bezoek kwamen, woonachtig zo’n 60 km ten zuiden van Cluj. Hij, Gyula, de vader van Géza was openhartig, modern van denken, moedig, juist ook in zijn preken en Géza’s moeder was de spreekwoordelijke Hongaarse vrijheid in optima forma. Net als bij ons thuis hadden ze 5 kinderen en net als bij ons verdeeld in vier jongens en een meisje, met dit verschil dat bij ons zij de jongste was en bij hen de oudste. De oudste zoon, Csabá, is lid van het Europese parlement. Géza, de een na jongste heeft 5 jaar in Kampen gestudeerd en spreekt Nederlands en zal gedurende de cursusweek als tolk fungeren. De jongste, Arpád, heb ik ook ontmoet, want hij woont op het Instituut als studentenpastor. We starten de cursusweek met een uitgebreide kennismaking. Met goed gevulde glazen praten we lang na in de aangename avondkoelte. ’s Nachts hoor ik de melancholieke roep van een bosuil.