In het huis-aan-huis bezorgde blad De Naarder Courant bevindt zich wekelijks een rubriek Uitgelezen. Daarin beschrijft ene Klaas Oostrom een boek en biedt de mogelijkheid dat boek bij hem aan te schaffen, waarvan de opbrengst naar een goed doel gaat. Laatst bood hij het boek ‘Honderd jaar Heemschut’ aan. Ik had interesse en belde. Echter het boek was al verkocht. Ik raakte met hem aan de praat en vertelde hem van mijn interesse voor boeken over Het Gooi. Daarvan had hij nog wel wat in huis; ik moest maar langs komen. Dat heb ik gedaan en zo kon ik een mooi boek bemachtigen over de buitenplaatsen van ‘s Graveland. Maar hij had een nog grotere verrassing voor mij in petto. Van de zolder, waar hij tienduizend (sic !) boeken heeft opgeslagen – hij krijgt bijna dagelijks boeken aangeboden als gevolg van zijn al tien jaar bestaande rubriek – bracht hij een boek mee getiteld: ‘Geneeskundige Plaatsbeschrijving van Het Gooiland’ door dr. J.F. van Hengel, Lid van den Geneeskundige Raad voor Noord-Holland’ , zoals op de titelpagina staat vermeld. Het betreft hier een facsimile van een uitgave uit 1875. De facsimile zelf is van 1987, gedrukt in een oplage van 1000 exemplaren en voorzien van een nawoord van Johan van Minnen, wellicht de voormalige journalist van de Vara.
Dit boek is het resultaat van een initiatief van Thorbecke, die als minister van Binnenlandse Zaken ook volksgezondheid in zijn portefeuille had. Er was daarvoor nog geen eigen departement. In 1865 ontwierp hij voor zijn kabinet de eerste geneeskundige wetten en hij gaf aan de geneeskundige Inspecteurs de wens te kennen ‘dat zij de bouwstoffen moeten samenbrengen voor een aanstaande medische topografie des lands’. Thorbeckes aansporing leverde echter slechts vier van deze topgrafieën op: van Zeeland, Friesland, Overijssel en Limburg. En daarnaast dus ook Het Gooi, ‘ waarvan de eenmalige waarde nog eens wordt onderstreept doordat het slechts hier, en hier alleen, om de gevraagde ‘geneeskundige’ plaatsbeschrijving in medisch-geographische zin gaat’. Aldus Van Minnen. Hij voegt er aan toe: ‘Visie zowel als pietluttigheid doen af en toe aan Multatuli denken’.
Visie – gekoppeld aan daadkracht – kan Van Hengel ( geb.1811 in Grootebroek) inderdaad niet ontzegd worden. Hij was als medicus afgestudeerd op het terrein van besmettelijke ziekten in het algemeen en buiktyphus in het bijzonder. Op advies van zijn Utrechtse mentor Suerman vestigt hij zich in 1838 in Hilversum, het toen ook al grootste dorp van Het Gooi, met dan bijna vierduizend inwoners. Er is maar één verharde weg: die tussen ‘s Graveland en Amersfoort; de spoorweg liet nog op zich wachten. Hij wordt direct geconfronteerd met de erbarmelijke omstandigheden waarin de boeren en de arbeiders in de textielwereld, de spinnerijen en weverijen en de tapijtfabrieken zich bevinden. En hij stuit op grote weerstand van de notabelen om ziekten met vaccinatie te bestrijden en schrijft zijn leidsman: ‘ Nee, ik heb geen moed daar te gaan wonen. de bevolking toch is al te zeer behept met vooroordelen en verknocht aan oude traditiën. De voorgangers van de gemeente, van kindsbeen af in Hilversum, zijn geheel blind voor het verkeerde, zodat ik weinig kans heb er verbetering te kunnen aanbrengen’. Suerman blijft hem porren toch aan zijn taak te beginnen ,met het advies gebruik te maken ‘van de machtige hefboom van de drukpers’. En zo gaat hij toch aan de slag. Als gemeentelijk geneesheer en als pleitbezorger van betere hygiëne en dito leefomstandigheden. Hij organiseert gratis voedselverschaffing, inenting tegen de pokken en strijdt voor waterleiding ter vervanging van de veelal vervuilde, besmette openbare en private regenbakken. Als de voorjaarsschoonmaak er aan komt doet hij een oproep in de krant om kleding, speelgoed en prentenboeken niet weg te gooien, maar aan een door hem opgericht comité van dames te schenken ter wille van kinderen der armen. Het gevecht om waterleiding kent Multatuliaanse trekken, omdat de weerstand van de Erfgooiers groot is, die in Van Hengel een hinderlijke nieuwlichter zien. Erfgooiers voeren het gezag over de heidevelden, noodzakelijk voor de waterwinning en zij weigeren dat gezag af te staan. Pas in 1886 wordt Hilversum op de waterleiding aan gesloten. De ‘soeploods’ van de ‘Vereniging tot Uitdeling van Warme Spijzen’ houdt het vol tot 1929, waarna het met een batig saldo van tienduizend gulden overgaat in ‘Maatschappelijk Hulpbetoon’. Van Hengel bindt ook de strijd aan tegen ontucht, liederlijkheid en drankmisbruik: ‘Er is voorwaar geen grooter vijand van huiselijke welvaart dan de jenever; en de sterke drank is buiten twijfel ook één der eerste oorzaken van armoede in het Gooiland.’ Onder zijn projecten mag ook het streven genoemd worden om Hilversum te bombarderen tot ‘Hohen Luftkurort’. Het geaccidenteerd terrein tot 27 meter boven Amsterdams Peil, met volgens hem minder mist, lijkt hem uitermate geschikt voor de vestiging van een kuuroord. Echter een bron met ‘spa-water’ wordt niet gevonden en wat rest is villa ‘Trompenberg’ op de gelijknamige heuvel, de oprichting in Hilversum in 1875 van de Nederlandse Kruisvereniging en het sanatorium Heideheuvel als ‘heilzaam toevlucht voor lijders aan astma en tbc uit de minder gegoede klasse’.
Naast zijn drukke praktijk werkt Van Hengel aan een uitgebreid boek over de geneeskundige en hygiënische toestand van heel Het Gooi. Hij kreeg daarbij hulp van een co-auteur, dr. S. Stratingh Tresling, wiens naam echter niet op het titelblad staat vermeld. Hij was een jongere collega, geboren in 1836, arts te Havelte en uiteindelijk ook de opvolger van Van Hengel in Hilversum. Hij was het die al het door Van Hengel verzamelde materiaal ordende, schiftte en drukrijp maakte. Hele stukken geschrift zijn van zijn hand, waarin hij Dr. Van Hengel als derde persoon opvoert.
Het boek begint met een uitvoerige ‘natuurkundige plaatsbeschrijving’ van Het Gooi, met als onderdelen de geografie, de hydrografie, de metereologie, de flora en de fauna, de antropologie. Er volgen bladzijden vol statistische gegevens over de bevolking van Het Gooi en van Hilversum in het bijzonder, waaronder ook sterftelijsten met oorzaken van overlijden. Hoofdstuk 3 gaat over de maatschappelijke toestand, onder verdeeld in landbouw, veeteelt, visserij van Huizen, neringen, beroepen en ambachten, fabrieken, communicatie middelen, armoede, soorten huizen, verlichting, ziekenhuizen , kroegen, gevangenis, begraafplaatsen, voedseldranken , kleding, scholen, schadelijk vuil. Hoofdstuk vier doet uitvoerig verslag van de gezondheidstoestand; hoofdstuk vijf tenslotte heet ‘Klimatologische geneeskundige plaatsbeschrijving’ en handelt over verlossing, conceptie, menstruatie, beplanting en badinrichting. Het boek kent talrijke bijlagen vol tekeningen en lijsten, velen uitvouwbaar. Wat Van Minnen pietluttig noemt, zou ik eerder omschrijven als nauwgezet, precies, punctueel.
In 1876 gaat Van Hengel met pensioen om vervolgens nog een poosje waar te nemen op Urk. Vandaar roept hij ‘vermogende personen van het Gooi’ op ‘een bijdrage te leveren ten behoeve van een tehuis waar oude vissers kunnen worden verpleegd’. Maar op Urk doet hij ook iets wat pas in 2005 wordt ontdekt. De Utrechtse hoogleraar Pieter Harting (1812 -1885) deed als o.a. bioloog en fysisch geograaf onderzoek naar de Urkers, omdat hij veronderstelde dat zij de afstammelingen zijn van de oer-Nederlander. Ten behoeve van zijn onderzoek ontvreemdde Van Hengel drie schedels uit Urker graven ten behoeve van Hartings onderzoek. In een brief aan Harting maakt Van Hengel zelf melding van die ontvreemding èn ruil: hij verwisselde ze met drie Hilversumse schedels die hij met olieverf beschilderde om ze ouder te doen lijken. Het waren Urkers met historisch bewustzijn die in het Utrechtse universiteitsmuseum de Urker schedels hadden zien liggen en die actie zijn gaan ondernemen, hetgeen leidde tot het comité Urker schedels. Pas op 5 juni 2010 keerden de schedels op Urk terug, waar ze op 20 juli plechtig naar Urker traditie werden herbegraven op het kerkhof van de kerk op de kop van Urk, bij het monumentale vissersmonument.
Wat is er nog van Van Hengel tastbaar over? Op de Oude Begraafplaats in Hilversum, achter het postkantoor en de Kerkbrink vindt men zijn graf: nr.11, kavel 5. Maar geen steen! Die is er wel voor zijn rechterhand dr. Tresling, fors uitgepakt ook nog. Er is wel een plaquette aangebracht aan het pand waar hij destijds aan de Kerkbrink woonde en dat later een apotheek werd. En er is een laan naar hem genoemd.