Op dinsdag 9 juni in het Corona-jaar 2020 parkeerde ik mijn auto bij het Harderwijker station, wandelde onder dat station door om de route te volgen die door de binnenstad voert. Harderwijk verkoopt zich zelf als culinaire Hanzestad. Over een maand ga ik met een vriend lunchen in het vermaarde sterrenrestaurant Het Nonnetje. De stad kent blijkbaar meerdere aantrekkelijke plekken voor lekkerbekken. De stad telt meer dan 47.000 inwoners en kreeg in 1231 stadsrechten, als eerste op de Veluwe. Het ontwikkelde zich als handelsstad: wol, huiden, haring en hout. In de 14e eeuw speelde het al een actieve rol binnen de Hanze. Van 1648 tot 1811 had de stad een eigen universiteit, waaraan beroemdheden als Herman Boerhaave, de Zweedse botanicus Carolus Linnaeus, de Hongaarse filosoof János Apáczai Csere en de ontdekker van Paaseiland Jacob Roggeveen verbonden waren. Vanaf 1814 was het Koloniaal Werfdepot voor het Oost-Indische Leger ( het latere KNIL) in Harderwijk gevestigd. Omdat er een tekort aan rekruten was, werden in heel Europa vrijwilligers van vaak dubieuze allooi geronseld, gelokt door een aanzienlijke som ‘transfergeld’. Geld dat z’n weg vond in de bordelen en drankgelegenheden. Zodoende werd Harderwijk wel ‘het gootgat van Europa’ genoemd. Bijkans 150.000 soldaten kwamen vanuit het Veluwse stadje in Indië terecht, onder wie Arthur Rimbaud. Van 1909 tot 1996 was Harderwijk garnizoensstad, met drie kazernes en een militair hospitaal. Tot de komst van de Afsluitdijk was Harderwijk ook een belangrijke vissersplaats. Daarna werden industrie en toerisme belangrijk. De Duitsers bouwden bij de stad een radarstation ter wille van de Luftwaffe. Zeker 117 geallieerde vliegers kwamen in de omgeving om het leven, op het militaire kerkhof liggen 45 vliegeniers van de RAF begraven. Op een speciaal Belgisch Militair Ereveld liggen 359 Belgen, meest bezweken aan de Spaanse Griep. Zij behoorden tot de 15.000 Belgen die tijdens W.O.I bij Harderwijk geïnterneerd waren. In 1965 werd het Dolfinarium geopend, nog steeds het grootste zeezoogdierenpark van Europa.
Ter hoogte van de Weidemeesterlaan ga ik de binnenstad in, met een restant van de oude Smeepoort. De laan heette vroeger de Weisteeg, waar het Joodse gezin Härtz woonde. Eerder zag ik op de Joodse begraafplaats veel stenen met deze familienaam. Abraham, de vader van het gezin, werkte met zijn broers in een manufacturenzaak in de binnenstad. Op 25 september 1942 moet hij zich melden in het Joodse werkkamp ‘t Wijde Gat in Staphorst. Al spoedig daarna wordt het Westerbork en op 23 oktober volgt deportatie naar Auschwitz. Terzelfder tijd duiken zijn vrouw Grietje en dochter Jetje onder in Ermelo. Dreigende huiszoeking dwingt hen terug te gaan naar Harderwijk , waar ze intrekken bij Abrahams vader en zus. Het is dan maart 1943. Het duurt niet lang of de hele familie wordt opgepakt en naar Sobibor afgevoerd en daar vermoord. Abraham sterft eveneens in 1943, in Breslau.
De Markt over, de Hondegatstraat door, linksaf de Hoogstraat in, snel rechts af en daar rechts de Jodenkerksteeg in. De naam zegt genoeg : aan het eind op de hoek de Oude Synagoge . Nu inloopcentrum/buurthuis, met een vitrines die herinneren aan het verloren Joodse leven. Nu helaas gesloten voor bezoekers. De Joodse inwoners die er al eind 16e eeuw te vinden waren kregen begin 1759 toestemming tot het stichten van een gemeente en het bouwen van een godshuis. Joden werden aangetrokken door werk maar ook door de universiteit. In 1839 was de synagoge in verval geraakt en werd een nieuw godshuis gebouwd, het huidige dat dienst deed tot de grote catastrofe. Tweede helft 19e eeuw telde de gemeenschap 294 leden, daarna nam het aantal af. Door onderduik overleefden slechts twee gezinnen. Ter nagedachtenis aan de anderen die weggevoerd en vermoord werden is aan de muur een monument aan gebracht.
Het monument bevindt zich aan de Kleine Marktstraat die uitkomt op de Hoogstraat en daar staat op de hoek een bijzonder pand, 17e eeuws, maar sinds 1839 een bakkerij van de familie Kluiver. Aanbevolen wordt vooral een zgn. ‘zeebeer’ te kopen: een langwerpig brood in driehoekvorm, naar een ontwerp van een bekende Harderwijker zeewering. Enfin, ik kan bevestigen dat het heerlijk brood is, vol noten, kruiden en ik weet niet wat, een traktatie met een lik echte boter.
In drie km wandel ik de stad uit, aan het eind links een moskee en na de N302 links een ouderwets aandoende kuikenboerderij in toepasselijke kleurstelling.
Twee en halve kilometer langs het spoor en dan er over heen, ook over de A28 om in de Harderwijker bossen te belanden.
In het bos duidelijk woelsporen van wilde zwijnen. Waar een witte slagboom het Leuvenumse Bos aankondigt vermeldt een bord van Natuurmonumenten dat dit bos behalve wilde zwijnen ook edelherten en reeën herbergt. Ze houden zich behoorlijk schuil, zoals het wild ook betaamt, het moet een verrassing blijven. Het bos wordt hei, de hei wordt het Hulshorterzand, waar ik anderhalve kilometer doorheen ploeter. Om enigszins te herinneren aan de tocht van het Joodse volk door de Sinaï-woestijn? Een man speurt het zand af, voor mij onduidelijk naar wat of om nog meer meters te ploeteren? Midden in het helgele zand een monument ter ere van de Veluwe, met de mogelijkheid een muntje tot herinneringsmuntje te draaien en te walsen. Laat maar zitten of staan dus. Aan het eind een heuvel op en aan de andere zijde op een boomstam tijd en gelegenheid voor een paar krentenbollen. Een klein stukje bos brengt me weer bij A28 en spoorlijn. Die steek ik beide over en dan op Hulshorst aan.
Hulshorst kende tot 1987 ook een station, ruim een eeuw eerder verkregen dankzij de families Van Sandbergen van kasteel De Essenburg en Van Meurs van Huize Hulshorst die om niet grond ter beschikking stelden voor spoorbaan en stationsgebouw. Het station is beroemd geworden door een gedicht van Gerrit Achterberg. In 1980 werd dat gedicht aan het gebouw geplaatst. Nu staat het op een grote plaquette naast de tuin van wat nu particuliere woning is. Gerrits verloofde Bep van Zalingen woonde 20 km noordelijker, in Oldebroek.
Hulshorst
Hulshorst, als vergeten ijzer
is uw naam, binnen de dennen
en de bittere coniferen,
roest uw station;
waar de spoortrein naar het noorden
met een godverlaten knars
stilhoudt, niemand uitlaat
niemand inlaat, o minuten,
dat ik hoor het weinig waaien
als een oeroude legende
uit uw bossen: barse bende
rovers, rans en ruw
uit het witte veluwhart.
Voor het dorp steek ik rechtsaf, door akkers en langs de rand van bos, om na een kilometer dat bos, het Belvederebosch in te ‘verdwijnen’. Na twee kilometer kom ik het bos uit, ga een industriegebied door , kom weer strak langs het spoor te lopen en na ruim een kilometer is daar station Nunspeet. Ik ben weer achttien kilometer verder, op kilometer 159 van de 342 in totaal.