Ook zei David: De Ene die mij heeft gered uit de klauwen van leeuw en beer,
Hij zal mij ook redden uit de hand van deze Filistijn
1 Samuël 17: 37
Hoe zijn we ertoe gekomen om van een beer een knuffeldier te maken? Vanwege z’n uiterlijk van lobbes en zijn zachte vacht? Of juist om angsten te bezweren?
Een beer behoort tot de gevaarlijkste en meest onberekenbare roofdieren. De meeste beren zijn omnivoren en kunnen voor een korte periode enorme snelheden bereiken.
In de Bijbel is het in elk geval geen troeteldier. In de Spreuken wordt een goddeloze – en dat is iemand die onrecht doet – met een beer vergeleken.
En in 1 Samuël 17 is het Goliath, die er mee vergeleken wordt. Een reus van een man, die al heel lang het volk Israël tart, uitdaagt, schoffeert en niemand doet er iets tegen, zelfs koning Saul niet. Dan dient zich een jong ventje aan, die het niet langer kan aanzien. David. Maar moet hij, kan hij…? Als herdersjongen had hij het al tegen leeuwen en beren opgenomen. We kennen de afloop. Hij velt Goliath.
Messias Jezus, zoon van David genoemd, kwam om dat wat als Goliath het ware leven, de ware menselijkheid bedreigt, uit te schakelen. En in zijn naam en geest mogen ook wij ‘leeuwen en beren’ op onze weg ‘te lijf gaan’.
In het ‘koninkrijk Gods-visioen’ van Jesaja 11 zullen koe en berin probleemloos in één weiland samen zijn.
Tot slot: pasgeboren beertjes zijn heel klein (tot 700 gram), onbehaard en hulpeloos. Een berin die van haar jongen is beroofd is ontroostbaar en verbitterd. Dat komt als beeld in de Bijbel ook een paar maal voor, zoals in 2 Sam.17:8. Aristoteles schreef dat de moeder de vormloze jongen ‘ in vorm likte’. Daaraan danken we de uitdrukking ‘een ongelikte beer’.