Uit mijn verzameling ansichtkaarten dit keer een kaart uit het Palazzo Vecchio in Florence/Firenze.
Cosimo I de Medici gaf in 1560 aan de beeldhouwer Vincenzo de Rossi de opdracht om de twaalf werken van Hercules in steen te verbeelden; het werden er zeven. Aanvankelijk bedoeld om een fontein in de Boboli Tuinen te decoreren, staan ze sinds 1592 in Salone dei Cinquecento, de Zaal van de Vijfhonderd.
Hercules/Heracles belichaamt de Griekse idee van vrijheid en heldendom en dat was ook het ‘Anliegen’ van de republiek van Florence en de Medici. David geldt als een Bijbelse pendant/variant van Hercules, vandaar ook zoveel ‘Davids’ in het Florence der Medici.
In zijn kindertijd wist Hercules niet wat hij met z’n leven en lot aan moest. Dan verschijnen aan hem de twee vrouwen Zachtheid en Deugd en stellen hem voor de keus tussen een leven van plezier en vreugde en die van zwoegen en glorie. Hij kiest voor het laatste en zo wordt hij geconfronteerd met de twaalf werken c.q.opdrachten. Heracles was de zoon van Zeus over wie deze flink opschepte; de achterdochtige Hera zorgt dat Eurystheus net eerder geboren wordt en zo heerser wordt van Mycene. Heracles komt onder de knoet van Eurystheus en van hem krijgt hij die twaalf opdrachten.
In het geval van Diomedes luidt de opdracht beslag te leggen op diens merries. Diens merries waren wild en spoten vuur en vlammen uit hun neusgaten. Diomedes , zoon van de wrede god Ares, was een despoot die over Bistoni in Thrace regeerde. Hij voedde zijn wilde paarden met de arme slachtoffers die als drenkelingen aanspoelden op de kust. Hercules bereikt Thrace, neemt Diomedes gevangen, bindt hem vast en voedt hem aan zijn eigen merries. Daarna nam hij de paarden mee naar Mycene.
De kaart kreeg ik van een elf jaar jongere vriend die op dat moment in Florence verbleef, in het kader van zijn studie Italiaans. Hij is inmiddels een befaamd vertaler Italiaans – Nederlands. Hij schrijft mij: ” Een juiste voorstelling van wat ik hier doe geeft deze kaart niet, maar in de (houd) greep van de kunst ben ik zonder meer”.
De kaart is gestuurd naar Klieftstraat 41 in Hippolytushoef. Daar woonde ik in 1983, toen ik als theoloog verbonden was aan het Oecumenisch Centrum Oosterland op Wieringen. De vriend van de kaart was ik eerder tegengekomen bij het COC in Utrecht, nadat ik – toen nog woonachtig in Vreeland – ‘uit de kast’ gekomen was. Niet lang daarna ging ik zelf naar Florence en kon de nog steeds gekoesterde kaart met eigen ogen zien en de kracht van de actie, van de beweging voelen en zo ook gegrepen worden.