BWV 43 – Gott fähret auf mit Jauchzen

Een hemelvaartscantate, gecomponeerd voor 30 mei 1726, het jaar waarin Bach na een paar jaren van wekelijks nieuwe cantates, vaak pas op de plaats maakt en cantates van anderen uitvoert, waaronder een stuk of 18 van zijn verre achterneef Johann Ludwig Bach (1677-1731), actief aan het hof van Meiningen. Zijn ver familielid schreef ze in 1710 en het is aan Sebastian te danken dat deze bewaard zijn gebleven, als een restant van een waarschijnlijk groot cantateoeuvre. De teksten zijn vermoedelijk van de hand van Ludwigs broodheer, hertog Ernst Ludwig von Sachsen-Meiningen. Uit deze bundel kiest Bach ook de tekst voor deze hemelvaartscantate en componeert daar zijn muziek bij, na drie maanden geen cantate te hebben vervaardigd. Zoals bij alle teksten van de Meininger bundel bestaat ook deze uit twee delen – voor en na de preek -, waarbij het eerste deel begint met een citaat uit het O.T. en het tweede deel met een citaat uit het N.T. Maar de tekst van deze cantate wijkt daar van af. Het 1e deel opent met een citaat uit ps.47, altijd in de christelijke traditie geduid als verwijzing naar Christus’ hemelvaart, maar het N.T.’sche citaat  - Markus 16: 19 – komt al in deel 4, een recitatief voor sopraan. Dan volgen zes onderdelen – aria’s en recitatieven – van elk zeven regels, metrisch identiek, rijmend en waarvan twee maal twee regels de zgn. ‘Aufgesang‘ vormen en de drie volgende het zgn.‘Abgesang’. Het lijkt er sterk op dat we hier te maken hebben met een lied van zes coupletten. Het eerste ‘couplet’ valt nog onder deel 1, de andere 5 volgen dus na de vaak een uur (!) lang durende preek.

1. KOOR
»Gott fähret auf mit Jauchzen
und der Herr mit heller Posaunen.
Lobsinget, lobsinget Gott,
lobsinget, lobsinget unserm Könige.«

De cantate begint met een prelude van zes maten in adagio, de hobo’s verdubbelen de violen en zullen dat blijven doen. Je zou er de stappen in kunnen horen van Jezus en zijn discipelen de berg op. Dan schalt plotseling de eerste van de drie trompetten als een heraut van God. Hij zet een fugathema in, overgenomen door het continuo. De trompet leidt een tegenstem in van zeven repeterende noten, gevolgd door de koorbas, ingebed in juichkreten van de andere stemmen en instrumentalisten. De andere stemmen volgen met hetzelfde thema, de trompet komt er weer bij en dan klinkt het thema in de alt, tenor en bas nog een paar maal in mineur, begeleid door lange coloraturen op ‘Jauchzen’ en ‘Posaunen’. De tweede tekstregel (Lobsinget etc.) wordt eerst homofoon gezongen en na een instrumentaal intermezzo nog eens fugatisch verwerkt. 

2. RECITATIEF (T)
Es will der Höchste sich
ein Siegsgepräng bereiten,
da die Gefängnisse er selbst gefangen führt.
Wer jauchzt ihm zu?
Wer ists, der die Posaunen rührt?
Wer gehet ihm zur Seiten?
Ist es nicht Gottes Heer,
das seines Namens Ehr,
Heil, Preis, Reich, Kraft und Macht
mit lauter Stimme singet
und ihm nun ewiglich ein Halleluja bringet.

De tenor duidt als verteller de tekst van ps. 47: 6-7, door het koor gezongen. Van de Hengel wijst op iets opmerkelijks: 

Wanneer het recitatief (2) de vraag stelt ”Wer jauchzt ihm zu?” lijkt het antwoord te vinden in de vier daaraan volgende continuo-noten: B-A-C-H, maar achterstevoren en één toon omhoog getransponeerd. Ook de opvallend hoge A op het onbelangrijke lidwoord die (nl. Posaunen) intrigeert; het zou kunnen verwijzen naar de ‘trompetter der trompetters’, Bachs wereldberoemde senior-StadtpfeiferGotfried Reiche, die ook straks weer (8) een lastige aria te spelen krijgt die Bach voor een heruitvoering na Reiches dood wegens onspeelbaarheid door zijn collegae moest herschrijven voor viool.

3. ARIA (T)
Ja tausend mal tausend begleiten den Wagen,
dem König der Kön’ge lobsingend zu sagen,
daß Erde und Himmel sich unter ihm

schmiegt

und was er bezwungen, nun gänzlich erliegt.

Als er sprake van ‘tausend mal tausend’, Bach gebruikt niet zijn hele ensemble. Slechts unisono spelende strijkers begeleiden de tenor, maar ze spelen  wel met zestienden van laag (Erde) naar omhoog (Himmel) De tekst wordt drie keer – bijbels scheepsrecht – gezongen en op ‘schmiegt’ (vlijt) en ‘erliegt’ klinken lage, lang aangehouden noten.

4. RECITATIEF (S)
»Und der Herr,
nachdem er mit ihnen geredet hatte,
ward er aufgehaben gen Himmel,
und sitzet zur rechten Hand Gottes.«

Na de tenor is het nu de beurt aan de sopraan. Zij treedt op als evangelist en zingt de tekst uit Markus. Een kort recitatief van slechts vijf maten, waarbij het bij ‘ward er aufgehoben gen Himmel’ het inderdaad recht ten hemel gaat.

5. ARIA (S)
Mein Jesus hat nunmehr
das Heilandwerk vollendet
und nimmt die Wiederkehr
zu dem, der ihn gesendet.
Er schließt der Erde Lauf,
ihr Himmel, öffnet euch,
und nehmt ihn wieder auf!

Het deel vóór de preek wordt afgesloten met een aria, die in de zelfde harmonie begint, waarmee het recitatief eindigde en dat geldt trouwens voor alle recitatief-aria-combinaties. Het is zoals gezegd de eerste van de zes gelijkvormige coupletteksten. De sopraan heeft hier de rol van vertegenwoordiger van de gelovige. Zij reflecteert op wat zij zelf in het recitatief ‘gelezen’ heeft. De sfeer is intiem en melancholiek door een voorgeschreven Andante en vanwege het duet tussen haar en de eerste viool. De andere strijkers begeleiden, de hobo’s versterken beide vioolpartijen. De ‘aardse loopbaan’ (der Erde lauf) van Christus wordt verklankt in omhoog en omlaag golvende melisma’s.

Deel 2

6. RECITATIEF (B)
Es kommt der Helden Held,
des Satans Fürst und Schrecken,
der selbst den Tod gefällt,
getilgt der Sünden Flecken,
zerstreut der Feinde Hauf;
ihr Kräfte, eilt herbei
und holt den Sieger auf.

Het woord is aan de bas, die passend bij zijn stemsoort Christus presenteert als de held die satan versloeg. De stijl is dramatisch en als van een opera. Het zijn de strijkers die het heldhaftige triomfantelijk en forte verklanken, maar waar het over de satan en zonden gaat piano klinken met angstige tremoli (bibbers). 

7. ARIA (B)
Er ists, der ganz allein
die Kelter hat getreten
voll Schmerzen, Qual und Pein,
Verlorne zu erretten
durch einen teuren Kauf.
Ihr Thronen, mühet euch
und setzt ihm Kränze auf!

Nu komt de trompet er bij, virtuoos, briljant. Hier klinkt bravoure. Verder is er slechts continuo-begeleiding, Ja, de trompet klinkt op eenzame hoogte: ‘ganz allein’. Van de Hengel:

Iedere organist zal terstond herkennen dat in het continuo een typische orgelpedaalfiguur domineert (Vb.1):
noten die beurtelings met de linker- en de rechtervoet gespeeld kunnen worden, dus geen lijntjes omhoog of omlaag.
Hetzelfde geldt ook al voor de hoofdnoten, die daadwerkelijk door het pedaal gespeeld zouden kunnen worden (Vb.2)
Dat verwijst dus naar het treten van de Kelter, het met de voeten stampen in de wijnpers dat (o.m. in Jesaja 63:2-3) als metafoor dient voor het verpletteren van vijanden.

De derde regel – ‘voll Schmerzen, Qual und Pein’ – krijgt aandacht in een langzamer tempo, zonder zestienden. Maar Bach laat de natuurtrompet een lage en hoge Bes gebruiken, wat juist voor zo’n instrument eigenlijk onmogelijk is en daardoor vals klinkt, maar dat is op deze woorden precies de bedoeling.

8. RECITATIEF (A)
Der Vater hat ihm ja
ein ewig Reich bestimmet:
Nun ist die Stunde nah,
da er die Krone nimmet
vor tausend Ungemach.
Ich stehe hier am Weg
und schau ihm freudig nach.

En dan nu de alt in haar combi. Namens de gemeente begrijpt ze dat het uur gekomen is om de kroon te krijgen als ‘beloning’ voor zoveel lijden (Ungemach) daarvoor. Het ‘enig’ uit regel twee klinkt ook als zodanig. Dat lijden verklankt Bach met een verminderd septiemakkoord (Dis-fis-a-c), onwelluidender en schriller kan het niet. Met vreugde ziet de alt Jezus gaan. Op het ‘schau’  van de laatste regel klinkt een prachtige coloratuur.

9. ARIA (A)
Ich sehe schon im Geist,
wie er zu Gottes Rechten
auf seine Feinde schmeißt,
zu helfen seinen Knechten
aus Jammer, Not und Schmach.
Ich stehe hier am Weg
und schau ihm sehnlich nach.

De alt ziet namens de gemeente voor zich dat deze troonsbestijging naast de Vader betekent dat de vijanden het onderspit zullen delven en dat zijn knechten juist uitlas ellende verlost worden: ‘aus Jammer, Not und Schmach‘. Deze woorden krijgen lange noten, donkere harmonieën en in halve noten dalende kwart, het lamento-motief. Met het continuo en de twee hobo’s vormt de alt een kwartet en waar het om Christus’ hulp gaat is de dramatiek verdwenen en klinkt het lieflijk en dansachtig. De eerste regel kent nauwelijks continubegeleiding: haar zien in de de geest verheft haar a.h.w. met Christus mee van de aarde. In de een na laatste regel hoor je in lange noten haar staan, terwijl het ‘schauen’ – hier ‘sehnlich‘, in het recitatief ‘freudig’ – verklankt wordt in een langs halve tonen omhoog lopende lijn over het octaaf, maar de tweede keer na een slot-met-vraagteken, met een reeks zoekende ‘zuchten’.

10. RECITATIEF (S)
Er will mir neben sich
die Wohnung zubereiten,
damit ich ewiglich
ihm stehe an der Seiten,
befreit von Weh und Ach!
Ich stehe hier am Weg,
und ruf ihm dankbar nach.

Nog eenmaal komt de belijdende individuele gelovige aan het woord in de sopraan. Hij/zij is overtuigd dat Jezus voor hem/haar een woning heeft bereid. Bevrijd van wee en zorg staat hij/zij al aan de goede kant. Weer staat er : ‘Ich stehe hier am Weg’. Niet om te zien, maar om Hem dankbaar ‘na te roepen’, dwz te gedenken. Het ‘ewiglich’ uit de derde regel krijgt een voor recitatieven ongebruikelijke nadruk in een reeks repeterende noten.

11. KORAAL
Du Lebensfürst, Herr Jesu Christ,
der du bist aufgenommen
gen Himmel, da dein Vater ist
und die Gemein der Frommen,
wie soll ich deinen großen Sieg,
den du durch einen schweren Krieg
erworben hast, recht preisen
und dir gnug Ehr erweisen?

Zieh uns dir nach, so laufen wir,
gib uns des Glaubens Flügel!
Hilf, daß wir fliehen weit von hier
auf Israelis Hügel!
Mein Gott! wenn fahr ich doch dahin,
woselbst ich ewig fröhlich bin?
Wenn werd ich vor dir stehen,
dein Angesicht zu sehen?

Nog eenmaal Van de Hengel:

Tot slotkoraal (11) dienen de coupletten 1 en 13 van Johann Rists Du Lebensfürst, Herr Jesu Christ (1641). Maar de vierstemmige harmonisering verrast. Is dit van Bach? Zo’n hoekige harmonisering, recht onder elkaar staande akkoorden, zonder één dissonant of doorgangsnoot? Inderdaad: deze vierstemmige zetting is gewoon overgenomen uit het Neu Leipziger Gesangbuch van 1682 en omstreeks 1655 vervaardigd door Christoph Peter (1626–89), cantor te Guben. Ook de voorgeschreven, met sopraan en alt meespelende drie trompetten roepen vraagtekens op: over deze noten beschikken hun natuurtooninstrumenten niet. Werden zij geacht ook nog de schuiftrompet te steken?

Het is onbegrijpelijk dat Maarten ‘t Hart  juist deze cantate niet bespreekt, het is namelijk zo’n geweldig goed voorbeeld van Bachs kunnen, waarvan hier onder een uitvoering te horen is o.l.v. de onovertroffen Philippe Herreweghe.