BWV 40 – Dazu ist erschienen der Sohn Gottes

Deze cantate componeerde Bach voor de 2e kerstdag van zijn eerste jaar in Leipzig, 1723. Hij wordt ‘s ochtends om 7.00 u (ja, zo vroeg begonnen de diensten) uitgevoerd in de Nicolaïkirche en ‘s middags in de vesper van 13.30.u in de Thomaskirche. In de ochtenddienst werd ook het Sanctus in D groot (BWV 238) uitgevoerd en in de vesperdienst het Magnificat in Es (BWV 243a).  In zijn eerste jaar wilde Bach een bijzonder programma verwezenlijken. Realistisch genoeg maakte hij wel gebruik van werk dat hij in Weimar had geschreven. Op 1e advent en 1e kerstdag werden cantates uit die tijd uitgevoerd. Daardoor had hij ruimte voor nieuw werk, maar dat was toch nog veel. In twee weken tijd componeerde hij naast het Magnificat en het Sanctus zes cantates, die ook ingestudeerd moesten worden. De uitvoeringen vonden in beide kerken plaats op de westelijke koorgalerij achterin. De huidige kerken zijn in de 18e en 19e eeuw dermate drastisch verbouwd, dat van de oorspronkelijke opzet van orgel en koorgalerij niets meer te zien valt. 

Van de voor deze dag voorgeschreven evangelielezing, de aanbidding van de herders vinden we niets terug. Bach richt zich op de betekenis van de komst van Jezus, graaft dus theologisch een spade dieper. Dat sluit ook meer aan bij het feit dat 26 december ook de feestdag is van Stefanus, de eerste ‘christelijke’ martelaar. Het werk kent drie koralen, die het werk een driedeling geven. In het eerste deel word de komst van Christus als bestrijder van duivel en zonde bezongen, in het tweede deel gaat het over de strijd tegen de slang, als symbool van het duivelse kwaad en het derde deel bezingt de vreugde van de overwinning op het duivelse kwaad. In de teksten vinden we veel verwijzingen naar andere bijbelverzen. 

1. KOOR
Darzu ist erschienen der Sohn Gottes,
daß er die Werke des Teufels zerstöre.

Het briljante openingskoor begint met feestelijke hoorns, koningsinstrumenten en zij gaan een soort dans aan met de hobo’s en de strijkers. Zij staan aan het hoofd van een stoet , ” gelijk een triomfantelijke processie bij de thuiskomst van een Romeinse veldheer”. (Van den Hengel)  Het ‘leger des heils’ zingt daar achteraan als één man de komst van de ware koning, Christus. De tweede helft van de zin wordt er a.h.w. ingehamerd. Na deze uitbundige opening klinkt het koor a capella in een dubbelfuga, de instrumenten voegen zich er gaandeweg bij. Het verschijnen van Christus domineert over het duivels-thema: de duivel heeft tegen Christus geen kans. Het loopt uit in een climax van negen inzetten in vijf maten, zo dominant is Zijn verschijnen. Het koor sluit af met de  ’militante’, bravourachtige lofprijzing van het begin, in gewijzigde vorm. Vijftien jaar later hergebruikt Bach dit koor voor het  Cum Sancto Spiritu, het slot van zijn Lutherse Mis in F (BWV 233). 

2. RECITATIEF (T)
Das Wort ward Fleisch und wohnet in der Welt,
Das Licht der Welt bestrahlt den Kreis der Erden,
Der große Gottessohn
Verläßt des Himmels Thron,
Und seiner Majestät gefällt,
Ein kleines Menschenkind zu werden.
Bedenkt doch diesen Tausch, wer nur gedenken kann;
Der König wird ein Untertan,
Der Herr erscheinet als ein Knecht
Und wird dem menschlichen Geschlecht
- O süßes Wort in aller Ohren! -
Zu Trost und Heil geboren.

Het recitatief voor tenor begint met de bekende woorden uit Johannes 1: 14 en werkt dat woord uit in haar betekenis. Het gaat om het uiteenzetten van het wonder van de menswording van God, waarvan de toon optimistisch is, maar naar mineur kleurt wanneer hij overschakelt naar wat dat voor ons betekent: ‘Bedenkt doch etc ….

3. KORAAL 
Die Sünd macht Leid;
Christus bringt Freud,
Weil er zu Trost in diese Welt ist kommen.
Mit uns ist Gott
Nun in der Not:
Wer ist, der uns als Christen kann verdammen?

Bach gebruikt het kerstkoraal Wir Christenleut habn jetzund Freud uit 1592 van Kaspar Füger, maar met een tekst en muziekharmonisering die het contrast van zonde en leed schrijnend laat horen tegenover de vreugde van Christus. Dalende achtsten in de bas verklanken de de neerdalende komst van Christus, halve noten omhoog in de bas de laatste regel.

4. ARIA (B)
Höllische Schlange,
Wird dir nicht bange?
Der dir den Kopf als ein Sieger zerknickt,
Ist nun geboren,
Und die verloren,
Werden mit ewigem Frieden beglückt.

In de aria wordt gerefereerd aan Genesis 3: 14-15; de hoofdpersonage is de slang: je hoort hem in de eerste violen verleidelijk kronkelen. De rest hakt ritmisch op hem in: het vermorzelen van zijn kop.

5. RECITATIEF (A)
Die Schlange, so im Paradies
Auf alle Adamskinder
Das Gift der Seelen fallen ließ,
Bringt uns nicht mehr Gefahr;
Des Weibes Samen stellt sich dar,
Der Heiland ist ins Fleisch gekommen
Und hat ihr allen Gift benommen.
Drum sei getrost! betrübter Sünder.

Je hoort de slang  slechts nog in staat tot vermoeid rollen in de de strijkers. door deze begeleiding heeft het recitatief het karakter van een arioso.

6. KORAAL
Schüttle deinen Kopf und sprich:
Fleuch, du alte Schlange!
Was erneurst du deinen Stich,
Machst mir angst und bange?
Ist dir doch der Kopf zerknickt,
Und ich bin durchs Leiden
Meines Heilands dir entrückt
In den Saal der Freuden. 

Met een harsachtig ritme wordt dit deel afgesloten, het 2e vers van Paul Gerhardts Schwing dich auf zu deinem Gott (1653) De gemeente verjaagt de slang : Fleuch, du alte Schlange, in uitsluitend dalende noten.

7. ARIA (T)
Christenkinder, freuet euch!
Wütet schon das Höllenreich,
Will euch Satans Grimm erschrecken:
Jesus, der erretten kann,
Nimmt sich seiner Küchlein an
Und will sie mit Flügeln decken.

De gemeente als kuikens onder de vleugels van Christus, een beeld uit de evangelielezing voor Stefanusdag, Mattheus 23: 35-39. De vreugde heeft de overhand en wordt hoorbaar in virtuoze coloraturen van de tenor op ‘freuet’. Maar op ‘erschrecken’ maakt hij vreemde sprongen, alsof hem de adem stokt. Hij krijgt de unieke begeleiding mee van twee hoorns, twee hobo’s en continuo, zodat we weer bij het beginkoor zijn.

8. KORAAL
Jesu, nimm dich deiner Glieder
Ferner in Genaden an;
Schenke, was man bitten kann,
Zu erquicken deine Brüder:
Gib der ganzen Christenschar
Frieden und ein selges Jahr!
Freude, Freude, über Freude!
Christus wehret allem Leide.
Wonne, Wonne über Wonne!
Er ist die Genadensonne.

Stralend, maar niet triomfantelijk, borstkloppend sluit de cantate af met het vierde vers van Freuet euch, ihr Christen alle, Christian Keymanns kerstkoraal uit 1646.