Een cantate voor de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren, ook wel ‘Wezenzondag’ genoemd. De traditionele titel van de zondag is Exaudi, Latijn voor het begin van psalm 27 : Hoor Heer, mijn stem nu ik roep. Het is de introïtuspsalm van deze zondag. Het is de roep van de dichter niet verstoten te worden. Om dat verstoten gaat het ook in de evangelielezing van die zondag: Johannes 15: 26 -16: 4. Verstoten en erger nog, niet door God, maar door de synagoge. Het is Jezus’ afscheidsrede, waarin gewaarschuwd wordt dat zijn leerlingen in de ban gedaan zullen worden, niet door de wereld, maar door de synagoge. door de eigen gemeenschap dus. De Jezus-beweging is een volop Joodse beweging. Jezus als Jood wilde niet breken met zijn herkomst, maar juist volledig dat wat de synagoge tot synagoge maakt, de Thora, vervullen, tot gelding en ontplooiing laten komen. In Hem is de volle waarheid geopenbaard, maar dat stuit op weerstand in eigen kring. Zoals ook Luther niet wilde breken, maar de kerk weer terugbrengen tot haar wezen en fundament. Van Bach zijn twee cantates voor deze zondag overgeleverd. Deze 44 voor 21 mei 1724 en onder dezelfde titel, maar anders uitgewerkt BWV 183 voor 13 mei 1725.
In cantate 44 krijgt het begin van Johannes 16 het volle pond: ” ze zullen u samenkomstloos (oftewel synagogelid-af maken)maken, ja er komt een uur dat ieder die u doodt, zal denken verering te brengen aan God” (Naardense Bijbel) Bach verdeelt deze tekst over een duet voor tenor en bas en een direct aansluitend koor. Het duet duurt wel 87 maten en de koorpassage 35 maten. In het duet vallen evangelist (tenor) en Christus zelf (bas) samen. Samen met twee hobo’s en het continuo, inclusief een fagot klinkt een kwintet. Ik ben zo vrij om daar de vijf boeken van Mozes, samen de Thora, in te horen. Elf maten lang klinkt er eerst een canon van de twee hobo’s. De canon geeft het karakter van de onontkoombaarheid van wat de leerlingen te wachten staat. Dat hele duet kent de sfeer van de dreiging, van het onheilspellende. En toch gebruikt Bach een driekwartsmaat, de maatsoort voor de menuet, de dans van de kleine pasjes. Je zou kunnen zeggen: daar heb je de poppen aan het dansen. Een vrolijk dansen op het graf van je tegenstander. ‘He, he, we zijn weer onder ons, de stoorzenders en dwarsliggers zijn er uit gewerkt’. Ze zou je het kunnen interpreteren. Maar Bach moeten we, denk ik, toch een spa dieper steken. Het is bij hem usance, dat ernstige zaken juist een vrolijk stemmend dansritme krijgt. Hij leefde het geloof dat de goede boodschap uiteindelijk is dat de gang Christus en met hem zijn volgelingen door de diepte van verwerping, lijden en dood heengaat naar een daaruit opstaan. Je wordt gevloerd, maar uiteindelijk mogen de voetjes van de vloer. Enfin, Bach opent hier weer magistraal, verrukkelijk en verrukkend. Het koor reageert met een vierkwartsmaat. Voor Bachs tijd de maatsoort van een pavane, een Italiaans-Spaanse hofdans: waardig en schrijdend. In Bachs tijd werd die niet meer gedanst. Maar het blijft de maatsoort van het stevige, waardige, bedachtzame lopen. De voetjes waren van de vloer, maar nu de benen weer stevig op de grond. Het zijn de passen van de tijd die er aan komt, dat de leerlingen gedood zullen worden, wat als een een dienst aan God wordt gezien. De geschiedenis is vol slachtpartijen in de naam van God, tot op de dag vandaag. Of die god Allah heet of niet. Het koor opent in de sopraan met door allen gesteunde furieuze uitroep:”Es kömmt …. Het jaagt schrik aan. Men wordt nerveus, voelt zich opgejaagd (16e noten van het continuo), de onheilsboodschap gaat van mond tot mond.
1.DUET (T, B)
Sie werden euch in den Bann tun.
2. KOOR
Es kömmt aber die Zeit, daß,
wer euch tötet, wird meinen,
er tue Gott einen Dienst daran.
De alt zingt namens de volgelingen een aanvaarding van die situatie, maar niet een zonder hoop. Met de hobo en continuo vormt de alt een trio en hun sonate ademt de overgave, waarbij de voorgeschreven fagot in het continuo bezonkenheid er aan toevoegt. Het is een da capo-aria in wederom 3/4 maat. Het middendeel met z’n Marter, Bann en Pein krijgt accenten als bramen van een geslepen mes, op Bann gaat de bas van het continuo over meer dan twee octaven de diepste diepte in.
3. ARIA (A)
Christen müssen auf der Erden
Christi wahre Jünger sein.
Auf sie warten alle Stunden,
Bis sie selig überwunden
Marter, Bann und schwere Pein.
Zo’n overgave is niet vanzelfsprekend, geen schouder-op-halende aanvaarding. Deze smalle weg te gaan valt bepaald niet mee, zo zingt de gemeente bij monde van de tenor met een tekst van Martin Moller (1587), op de melodie van Herr Jesu Christ, meins Lebens Licht. Dat levenspad horen we zeven maal ( een hele week , symbool van een heel leven) in de stappen van achtsten bij de bas van het continuo.
4. KORAAL
Ach Gott, wie manches Herzeleid
Begegnet mir zu dieser Zeit!
Der schmale Weg ist trübsalvoll,
Den ich zum Himmel wandern soll.
De omslag komt in het recitatief voor bas. In wrange akkoorden wordt het verschrikkelijke lot wat te wachten staat verklankt, maar uiteindelijk leidt dat tot de groei als van een palmboom. de palmboom is in het OT het symbool van de tsaddik, de rechtvaardige: de rechtvaardige zal bloeien als een palmboom (ps. 92:13). Palmboom is in het Hebreeuws Tamar. Zij is de schoondochter van Juda die door de vernedering (van de kant van haar schoonvader Juda) heen tot haar recht komt: zie Genesis 38. In de tijd van de barok gold het beeld dat palmen met stenen verzwaard werden en daardoor juist rechtop gaan groeien. Dat beeld vinden we terug in de tekst van het recitatief.
5. RECITATIEF (B)
Es sucht der Antichrist,
Das große Ungeheuer,
Mit Schwert und Feuer
Die Glieder Christi zu verfolgen,
Weil ihre Lehre ihm zuwider ist.
Er bildet sich dabei wohl ein,
Es müsse sein Tun Gott gefällig sein.
Allein, es gleichen Christen denen Palmenzweigen,
Die durch die Last nur desto höher steige
Met dat vooruitzicht horen we de lucht klaren. De onweer hangt nog in de lucht -regel 3 -, goed hoorbaar in de bas van het continuo, maar ‘ die Freudensonne zal spoedig lachen, zo zingt de sopraan. Een da capo-aria, met strijkers en twee hobo’s, die met de strijkers meespelen. Een schitterende, zomerse aria, met voortdurend dansen in triolen der violen. De zwarte onheilswolken worden weggeblazen, weg gedanst als in een gavotte.
6. ARIA (S)
Es ist und bleibt der Christen Trost,
Daß Gott vor seine Kirche wacht.
Denn wenn sich gleich die Wetter türmen,
So hat doch nach den Trübsalstürmen
Die Freudensonne bald gelacht.
De melodie van het slotkoraal is oorspronkelijk van de straat gepikt of van het werelds liedje Innsbruck, ich muss dich lassen van Heinrich Isaac (1450-1517), alvorens het binnen kerkmuren te horen viel. O.a. bij het lied In allen meinen Taten lass ich den Höchsten raten van Paul Fleming, waarvan het laatste couplet Bach liet zingen. Unverfroren en zonder opsmuk zingt de gemeente vertrouwen uit.
7. KORAAL
So sei nun, Seele, deine
Und traue dem alleine,
Der dich erschaffen hat.
Es gehe, wie es gehe:
Dein Vater in der Höhe,
Der weiß zu allen Sachen Rat.